Wat las de dichter, romancier en criticus A. Marja (1917-1964) graag? In Snippers op de rivier wordt hoofdpersoon Willy ter Veer in zijn jeugdige onzekerheid heen en weer geslingerd tussen Winnetou’s Dood en de verzen van Rilke en Verlaine. In het gedicht ‘De bekering’ schrijft Marja over een hemelse kus van een vrouw, waarna de volgende regels: ‘vanaf dat uur was ’t hem volmaakt hetzelfde/ of hij Karl May of Augustinus las’. Als kind ontwikkelde hij een grondige afkeer van verhalen en gedichten die met zee en zeelieden te maken hadden.

Bij een bezoek aan het hoofdstedelijke antiquariaat Schuhmacher, dat de bibliotheek van Marja opkocht, zag ik allerhande vertalingen liggen uit zijn bibliotheek, met hier en daar een aantekening van de vorige eigenaar. Toen de Schuhmachers de bibliotheek kochten, heeft Max Schuhmacher de boeken gemerkt met een ‘M’ op het schutblad, maar de boeken zijn inmiddels verspreid over de hele voorraad, die te groot is om te doorzoeken. Bij Tineke Schuur thuis staat nog een dikke Simone de Beauvoir, met handgeschreven aanbeveling van haar vriend Marja.

Voor Slauerhoff heeft hij altijd warme belangstelling gehad. Op 24 januari 1941 schrijft Marja aan zijn penvriend K. Lekkerkerker, editeur van Slau’s Verzamelde Werken, dat hij Slauerhoff graag zou willen bespreken: ‘Met de redactie van het “Groninger Dagblad” heb ik afgesproken, dat mij ongeveer één kolom ruimte wordt gegeven om over de verzamelde poëzie van Slauerhoff te schrijven. Over het proza kan ik dan later nog een artikel leveren. In dit verband mijn volgende vraag: Wanneer verschijnt nu het eerste deel (eventueel de eerste delen) van het verzameld werk? Kun jij zorgen, dat mij daarvan recensie-exemplaren worden toegezonden, of moet ik mij dan nog persoonlijk tot de firma Nijgh en Van Ditmar wenden? (De boeken moeten regelrecht aan mijn adres worden gezonden, want onder ons gezegd: het is bij het Gr. Dagbl. een grote rotzooi, en de kans bestaat, dat daar de recensie-exemplaren op de een of andere manier alsnog spoorloos zouden verdwijnen!) Graag ontvang ik hierover enkele inlichtingen!’

Inderdaad plaatst het Groninger Dagblad een maand later zijn boekbespreking van de eerste twee delen van J. Slauerhoff: Verzamelde Werken. In de twee kolommen brede recensie verslikt Marja zich haast in loftuitingen en superlatieven: ‘weergalooze poëzie’, ‘verrassende plastische kwaliteiten’, ‘een zoo ijle en zuivere muzikaliteit’, ‘niet anders als volmaakt’… enzovoorts. Kort na plaatsing post Marja twee knipsels van de bespreking, gericht aan Lekkerkerker, die in Amsterdam nergens een Groninger Dagblad kan vinden. Op 5 maart 1941 schrijft Marja dan ook: ‘Mijn knipsels over Slauerhoff uit het Gron. Dagbl. heb je zeker ontvangen?! Ik hoop, dat Nijgh. & v. Ditmar mij ook de andere delen zal toezenden.’

Of Marja sindsdien een gratis abonnement op de opeenvolgende delen VW Slauerhoff heeft gehad is mij niet bekend. Wel bestelt hij in 1960 bij editeur Lekkerkerker, die in eigen beheer twee delen Verzamelde Werken uitgaf, ‘Slauerhoff VIII + dagboek’, voor slechts 17 gulden en 72 cent. Het bonnetje van de ‘postcheque- en girodienst’ heeft Lekkerkerker keurig bewaard.

Marja voelde zich in de veertiger jaren ook min of meer geroepen om Slauerhoff te beschermen. In een andere brief aan Lekkerkerker beschuldigt hij zijn collega Louis Lehmann van Slau-epigonisme: ‘Lehmann’s werk (dat ik hier en daar, b.v. Lovers Lane, verbluffend vind) zit trouwens vol Marsman, terwijl ook Slauerhoff er meer dan een zilveren slijmspoor in achtergelaten heeft.’

Later las Marja Slauerhoffs poëzie ‘met gemengde gevoelens’, zoals een essay in Poëzieproeven (1963) heet. En dat kwam niet alleen door het zeemansleven dat Slauerhoff idealiseerde. Met de oorlog nog vers in het geheugen kreeg Marja gauw genoeg van ’s dichters romantische visioenen en hang naar inheems avontuur: ‘Wie Auschwitz meemaakte, nee, wie alleen maar gedwongen was onder de vloer of tussen de plafonds te slapen, ontdekte opnieuw het avontuur dat er ook in het stichten van een huiselijke haard kan zijn gelegen […] Slauerhoff wilde ‘in Nederland niet sterven’, maar wanneer hij de realiteit van Dachau had ervaren, zou hij wellicht naar het stille hilversume rusthuis hebben terugverlangd, waar hij ruim twaalf jaar geleden de laatste adem uitblies.’