‘Portretten maak ik nooit in opdracht. Ik schilder alleen wie ik boeiend vind. Niet naar foto, maar naar de werkelijkheid, dus A. Marja moest ook voor me zitten.’ Kunstschilder Willy Rieser (1927) vertelt drie kwartier achter elkaar over zijn vriendschap met de dichter A. Marja. Het portret van Marja door Rieser hangt sinds de heropening van het Letterkundig Museum in de Nationale Schrijversgalerij. Wanneer hij het precies heeft geschilderd, weet hij niet meer, maar het moet eind jaren vijftig zijn geweest. ‘Mijn vrouw en ik maakten kennis met Marja in 1950, toen we ook in Den Haag kwamen wonen. We konden goed met hem opschieten. Die practical jokes van hem zijn ons bespaard gebleven, maar misschien is dat zuiver toeval. Onze vriend en buurman Rico Bulthuis liep altijd een straatje om als hij Marja in de verte zag aankomen.’

Willy Rieser, een geboren Zwitser, heeft een miniem accent als hij de telefoon aanneemt. In mijn zoektocht naar mensen die A. Marja hebben gekend was ik nooit op het lumineuze idee gekomen om de naam van Marja’s portrettist eens in het telefoonboek op te zoeken. Er woont maar één Rieser in Den Haag. Meteen raak.

‘We kwamen elkaar geregeld tegen, bijvoorbeeld bij de Haagsche Kunstkring. Marja gaf ook weleens literaire avondjes bij ons thuis. Toen wij bij ons in huis op de eerste verdieping een groot bovenlicht hadden laten plaatsen, zodat mijn vrouw en ik goed konden schilderen bij kunstlicht, wilde ik dat eens aan Marja laten zien. Hij ontplofte toen ik vroeg of hij boven wilde kijken. Of ik soms gek was, hij had immers een hartconditie. Meteen vloog hij het huis uit. Ik had er nooit bij stilgestaan. Om zijn eigen woning te bereiken moest hij immers ook altijd een trap op.’ Het bleef echter bij die ene ruzie.

‘Zijn tweede vrouw, Wiesje [= Louise Gaastra], heb ik later ook geschilderd. Waar dat schilderij gebleven is? Geen idee. Volgens mij heeft Wiesje het geruild met het portret van een boezemvriendin, een violiste die ik ook had geportretteerd.’

Van alle verhalen over en van A. Marja staat Rieser een specifieke geschiedenis nog heel helder voor de geest. Marja vertelde het hem zelf, niet zonder trots. ‘Marja reed in zijn oude Singer door Den Haag toen hij achter een politiejeep belandde. Er zat een jonge agent in, die tijdens het rijden duidelijk instructies van een ervaren agent kreeg, die naast hem zat. Marja zag dat de jongen zijn rechterknipperlicht aan had staan, dus hij haalde niet in. Maar die politieauto ging maar niet rechtsaf. Na drie straten was Marja het zat. Hij haalde die jeep in en reed hem klem. Stapte uit, tikte op het raampje van de jonge agent en zei: “Nu kom ik u eens bekeuren.” Van de weeromstuit wisten de agenten niet hoe ze daarop moesten reageren. Mond vol tanden. Toen Marja thuis kwam, ontdekte hij tot zijn schrik dat hij zijn rijbewijs helemaal niet bij zich droeg. Als ze hadden gewild, hadden die agenten hem flink te grazen kunnen nemen.’

Later verwaterde het contact een beetje. Willy Rieser en zijn vrouw Miep de Leeuwe (1912-2006) woonden wel de begrafenis van A. Marja bij. ‘Het was een verschrikkelijk koude dag. We stonden met knikkende knieën aan het graf. Mijn vrouw verzuchtte, iets te hard: “Schiet nou toch eens op, anders vallen er nog meer dooien.” Gek genoeg paste zo’n opmerking wel. Er werd zachtjes gelachen.’