Arnon Grunberg ontdekt zijn piemeltje

Hermans- en Grunbergverzamelaar Eddy Esman weet nog precies wanneer hij voor het eerst een aflevering van de WFH-verzamelkrant onder ogen kreeg. ‘Het blaadje deed me denken aan de tijdschriftjes die ik vroeger als kind ooit maakte.’ Toen hij in 2009 Arnon Grunberg polste over een geheel aan hem gewijd tijdschrift, reageerde de schrijver tamelijk enthousiast. Sinds vorige week ligt Blauwe Maandagen in de schappen, uitgegeven door Esman zelf, die tevens de enige redacteur is. De indeling en opzet van dit nieuwe periodiek doet wel sterk denken aan het Hermans-magazine, dat immers ook opent met curiositeiten en vervolgt met een aardige mix van doorwrochte artikelen en vrolijke trivialiteiten.

Het bookazine ziet er mooi uit: consequent en kleurrijk vormgegeven, gedrukt op goed papier, met uitvouwbare flappen waarachter zich het colofon schuilhoudt. De binnenzijde van de eerste flap nodigt uit tot handenarbeid: de lezer kan een bouwplaat verknippen en verplakken tot een replica van de Grunbergsarcofaag. Over deze museale grafkist schrijft museumdirecteur Aad Meinderts een aardig artikel in dit eerste nummer. Toos Janssen vervaardigde de houten kist in opdracht van het Letterkundig Museum in 2001. Ze baseerde zich op foto’s van de schrijver en versierde de buitenkant met (onder meer) broccoli, ratten, een tennisbal en een waslijn: ingrediënten uit het oeuvre van Grunberg. De broccoli komt terug in de rubriek van Arnon Grunberg zelf over ‘lifestyle’. Als deskundige amateur laat hij zijn licht schijnen over do’s and don’ts van restaurants. Meer dan drie amuses wenst hij niet voorgeschoteld te krijgen. De belangrijkste taak van de bediening is ‘de gast waarnemen en hem vooral het gevoel geven dat hij waargenomen wordt’. De ober ‘moet doen alsof iedere gast zijn geliefde is’.

Ton Anbeeks essay over Tirza is rommelig en gortdroog. Zijn stuk bestaat voor het leeuwendeel uit samenvattingen van recensies en blijft hangen tussen opinie en wetenschap. Hij vindt het nodig om recensenten terecht te wijzen, terwijl hij zelf op verschillende interpretaties hinkt. In schril contrast met dit ‘probeersel’ staan de bijdragen van Wim van Anrooij en Hannelore Grünberg-Klein.

Van Anrooij interviewde Rainer Kersten, die verschillende romans van Grunberg naar het Duits vertaalde. Buiten het vertalerstijdschrift Filter is er nog steeds amper aandacht voor de praktijk van het omzetten, dus een lang vraaggesprek als dit is van harte welkom. Interessante vertaalkwesties komen aan bod: zo moest Kersten sommige passages bij het vertalen expliciteren (omdat Duitsers het bijvoorbeeld niet vanzelfsprekend vinden dat de slaapkamer boven is) en kauwt de vertaler al weken op een woordje in Onze oom (‘afvoerputje’ bestaat niet in het Duits). Kersten is gezegend met het contact met Grunberg, die hij bijna wekelijks een lijstje vragen mailt. Eens betrapte Kersten Grunberg op een onlogische situatie in een roman, waarna Grunberg zelfs de volgende Nederlandse druk aanpaste. Het zijn de kleine dingen waardoor de verschillen tussen Nederland en Duitsland naar boven komen: uitgeverij Diogenes vond de letterlijk vertaalde titel Der Asylbewerber te politiek, dat werd Der Vogel ist krank.

Dankbaar moeten we Esman zijn voor het binnenhalen van het dagboek van Grunbergs moeder. In Voskuilachtig proza beschrijft Hannelore Grünberg-Klein de eerste levensdagen van haar baby. De bij dit dagboek afgedrukte kleurenfoto’s komen rechtstreeks uit de albums van Grünberg-Klein. ’s Moeders opsommingen zijn fascinerend en precies. Wat weten we nu? Arnon komt uitgedroogd ter wereld, brabbelt Hebreeuws in de box, ‘houdt lange voordrachten en zingt ook allerliefst op heel hoge tonen’ en ziet zijn vaders neus aan voor zijn moeders borst. In januari 1972 komen twee snijtanden door en ontdekt hij in bad zijn piemeltje. Arnon is een gewoon jochie, hij maakt zandbakvriendjes en belandt in de ‘hom’-fase (vraagt de hele dag waarom), maar voor zijn leeftijd is hij wel akelig beleefd. Als hij het potje niet haalt, zegt hij ‘Pardon dan’. Als zijn vader hem naar een tante wil brengen, zegt Arnon ‘Heb nadenkt, toch liever thuis blijven’. Elk ander kind had het op een brullen gezet.

Eddy Esman (red.) – Blauwe Maandagen. Ekstreem, Andelst, 2010. € 25.