Het hoeft niet lang te duren om lang te blijven duren

Het interessante aan de ondanks haar jeugdige leeftijd al behoorlijk omvangrijke poëtische carrière van Lieke Marsman (1990) is dat deze geworteld is in zowel nieuwe mogelijkheden als in een oude traditie. Marsman deed al vanaf jonge leeftijd geregeld met haar gedichten van zich spreken bij wedstrijden als de Kunstbende en Doe Maar Dicht Maar. Een klassieke tijdschriftpublicatie in Tirade leidde echter tot haar zojuist bij Van Oorschot verschenen eigenzinnige debuut: Wat ik mijzelf graag voorhoud.

Dat Lieke Marsman (1990) op zeer jonge leeftijd zou gaan debuteren lag, zonder oneerbiedig te willen zijn, in de lijn der verwachtingen. Als redactielid van Doe Maar Dicht Maar was ik getuige van wellicht haar eerste publicatie. Dat was in 2005 (Marsman was 14 jaar toen ze het schreef!): ‘De lucht had ik toch al gezien’ heette het winnende gedicht. Ik citeer de eerste strofe – als klein historisch document.

Sinds mijn vroege kinderjaren
leef ik in een surrealistisch schilderij.
Ik ga op hoge poten door vijvers,
bespring paarden zonder hoofden,
in zalen die geen ramen hebben.

Het is een wonderlijk terugkerend verschijnsel dat jonge dichters neigen tot ouwelijk schrijven, maar verjongen naarmate ze ouder worden. Met Marsman is het niet anders gegaan, al sprak uit bovenstaand gedicht al onmiskenbaar talent en eigenzinnigheid (nogmaals: pas 14 jaar!). ‘Paarden zonder hoofden’ is immers wezenlijk andere koek dan de vele verzorgpony’s die wij in andere inzendingen onder ogen kregen.

Nadien zou Marsman nóg drie keer opduiken in de bloemlezing van de honderd beste gedichten (doorgaans uit 5000 inzendingen), waarvan twee keer als winnaar – een ongeëvenaarde prestatie in de geschiedenis van de poëziewedstrijd. Lieke Marsman is overigens niet de eerste voormalig Doe Maar Dicht Maar-winnaar die tot een officieel debuut weet door te stomen: onder andere Ester Noami Perquin, Erik Solvanger, en Sieger M. Geertsma gingen haar voor. In die zin is Marsman een toevoeging aan de bewijslast voor het bestaansrecht van een organisatie die jongeren tot poëzie probeert te verleiden.

Het pad van de amper twintigjarige studente filosofie liep via publicaties in onder andere Tirade (opgemerkt door Arjan Peters in de Volkskant) en de bloemlezing Ik ben een bijl. Nu is er een debuutbundel: Wat ik mijzelf graag voorhoud. En passsant vroeg uitgever Van Oorschot haar J. H. Leopold te bloemlezen – een bundel die in het voorjaar van 2011 moet verschijnen.

Wat ik mijzelf graag voorhoud is een eigenaardige bundel, vol anekdotische, associatieve en verwarrende gedichten die tegen proza aanschurken: helder van taal en beeld, lange regels, volle pagina’s, weinig wit. Gedurende de hele bundel klinkt er een soort geveinsde naïviteit door. De bundel opent met ‘Vasthoudendheid’, waarin tuimelgedachten in een slapeloze nacht worden geregistreerd. Door de aard van Marsmans poëzie is het onmogelijk geïsoleerd te citeren om er een beeld van te geven:

Er bestaan vele redenen waardoor je niet stil
kunt blijven liggen, ’s nachts. Als je steeds
moet hoesten, bijvoorbeeld, zal je lichaam
op en neer schokken alsof je op een rijkoets ligt en
als je erg ziek bent, een lijkwagen. Of het is zo
dat je niet weet waar je moet kijken, omdat alles
voor je ogen rood is. Je ogen zijn zo rood, omdat
iemand heeft gezegd dat je ogen zo blauw zijn en
dat heeft je geraakt. Het fijne aan geraakt worden
is dat het niet lang hoeft te duren om lang
te blijven duren en het vreemde aan geraakt zijn
is dat het nagalmt en nastampt en toch ben je
er stil van. Het mooie aan het woord stil is (…)

(…)

En wat ik het allermooiste aan het woord stil vind,
is dat je er in het Engels een l aan kunt plakken,
waardoor we elkaar kunnen vragen, waarom we
nog steeds niet gaan slapen.

Zijn we hier getuige van enkel een taalspel, waarin woorden (‘liggen’, ‘rood’, ‘geraakt’, ‘stil’) verspringen van bepaling in de ene zin naar onderwerp in de volgende? Is het speels dat licht getransformeerde woorden in een andere taal de cirkel sluiten? Marsman lijkt ons te willen laten inzien dat taal een grote mogelijkhedenmachine is, gekatalyseerd door ons associatieve brein en aangedreven door het menselijke verlangen verband en betekenis te willen zien.

Maar dit is slechts een kant van Marsman. Ze overtuigt op de volgende pagina al met paradoxale maar rake regels, in de reeks ‘Woensdag’:

Een ruimte is van wie er vannacht het vaakst heeft geademd.
Iemand zegt: toen mijn vader stierf, was het huis voor altijd
van hem.

En verderop: ‘In de gordijnen hangen gordijnen een metafoor voor moeheid / te zijn, ik draag mijn droefheid als een polshorloge.’ Dit is geen jonge meisjes-sentiment. Dit is mooie poëzie. Vaak particulier (veel ‘ik’) en overdadig, maar zelden aanstellerig, pretentieus of erg gezocht. Toch is dit een wankel evenwicht: als de dichtershand even te frivool te werk gaat en speelsheid geforceerd wordt zijn gedichten snel uit balans. Dit levert dan zwierige of wisselvallige gedichten op, zoals in de minder overtuigende titelreeks ‘Wat ik mijzelf graag voorhoud’. In ‘4’ bijvoorbeeld lijkt het sterke slot niet te rijmen met het wat lollige, woordspelige voorgaande:

Ik wilde naar de supermarkt rennen vlak voordat hij dicht zou gaan
en vragen of ik morgen terug moest komen.

(…)

maar ik kan door alle bomen het bos zien,

(…)

Ik kan doen alsof buiten mijn raam de zee begint,
Wat in zekere zin waar is, nu ik langzaam naar de rivier toeloop.

Zoals we in het openingsgedicht zagen heeft Marsman een voorliefde voor gedichten als verhaaltjes, een constante stroom woorden die eindigt waar het begon. ‘Zo keer ik wat ik denk om in cirkels, / alsof ik met mijn wijsvinger een kristallen glas laat zingen’, dicht ze zelf poëticaal. Marsman probeert te ontregelen door alles om te draaien, tegen te stellen of binnenstebuiten te keren. Het heeft iets dwangmatigs, iets zeurderigs soms, soms iets flauws –  zoals in ‘Kieren’: ‘Wil steeds opnieuw iets hebben uitgebracht maar liever nog dan dat naar binnen (…) Stap het licht weer in en drijf de spot met wat ik voor me houd’. Maar vaker sorteren de lichte verschuivingen en de bezwerende toon effect. Dan is er een vrije geest aan het woord: recalcitrant, spitsvondig, soms ronduit geestig.

In een interview dat ik met Marsman had voor de Doe Maar Dicht Maar-jubileumbundel Ik hoor nog wel van je (Uitgeverij Passage, 2010) zei ze: ‘Inspiratie is voor mij meer een gevoel van: heel veel zin heb­ben om te schrijven en het vervolgens doen. Natuurlijk heb ik wel wat ideeën wanneer ik een gedicht begin te schrijven, maar vaak blijkt wanneer iets af is dat de ideeën waarmee ik begon vervangen zijn door ideeën die al schrijvende bij me opkwamen.’ Misschien is dit Marsmans grote kracht: haar idee begint in taal, wat coherente, niet overmatig gecomponeerde gedichten oplevert.

Wat ik mijzelf graag voorhoud is soms nog wat onevenwichtig maar toch vooral een eigenzinnig en meeslepend debuut. Dat Lieke Marsman nog grotere stappen gaat zetten in haar poëtische carrière ligt in de lijn der verwachtingen.

Jurre van den Berg

Lieke Marsman – Wat ik mijzelf graag voorhoud. Van Oorschot, Amsterdam. € 14,50.