Een obsessieve vriendschap

‘Hij heeft niemand dan mij, zucht hij, en dan kan ik niet zoo wreed zijn.’ Dat schrijft Jacques Perk in 1881 aan zijn tante. Hij heeft net een nieuwe geliefde, maar de vriendschap met Willem Kloos eist, vooral door de laatste, nogal veel aandacht op. Terwijl Perk sociaal is en makkelijk nieuwe contacten aan kan knopen, leidt Kloos een stil en teruggetrokken bestaan. Alleen Perk laat hij toe. De vriendschap is 15 mei 1880 begonnen, na een jaar ontworstelt Perk zich aan de worggreep ervan en na de vroege dood van Perk op 1 november 1881 blijft Kloos met zijn herinneringen en verdriet achter en het kleine oeuvre van zijn voormalige vriend dat hij als enige lijkt te kunnen ontsluiten voor de literaire wereld.

Bart Slijper, die eerder een biografie over de dichter J.C. Bloem schreef, is nu bezig met een biografie rond Willem Kloos waarin diens vriendschappen en liefdes centraal staan. Onder de blauwe oneindigheid is een eerste proeve van deze biografie en is als smaakmaker zeker geslaagd. Je krijgt door de beschrijving van deze korte periode een goed beeld van het leven van Kloos, 21 jaar oud aan het begin van zijn vriendschap en beginnend auteur, maar wel een auteur die al vroeg wist wat hij wilde en er niet voor schroomde om de oudere garde in de poëzie als onbelangrijk weg te zetten. Liever Shelley dan het Nederlandse poëzielandschap schrijft hij in een nooit afgemaakt stuk voor de Spectator, omdat dat ‘niet over den vloer van hollandsche binnenhuisjes speelt en moeders met slapende kinderen poëtiseert’.

Je voelt het begin van een nieuwe beweging, een nieuwe revolte in de vaderlandse literatuur al in de maak en in die zin was Perk, alhoewel aangepaster, ook een van de dichters van de nieuwe tijd en zag hij in Kloos een geestverwant. Maar de vriendschap gaat verder dan alleen maar literaire belangstelling. Slijper kan alleen maar gissen hoe ver dat gaat. ‘Of erotische aantrekkingskracht een grote rol speelde, is ongelooflijk moeilijk uit te maken. Zonder een schijn van bewijs zou ik zeggen: bij Kloos wel, bij Perk hooguit soms.’

Voor de lezer is dan interessant waar je die vriendschap en liefde terug kunt vinden in de gedichten. En ook daar moet je zoeken en interpreteren, want vriendschap is een mooi gegeven voor een gedicht, maar een homoseksuele vriendschap is in de negentiende eeuw bij voorbaat verdacht en pervers. Verwijzingen naar dat soort vriendschappen vind je alleen in beeldspraak terug, via de veilige weg van de klassieke oudheid of in aperte vergissingen, zoals blijkt wanneer Kloos ergens een ‘wiens’ laat staan, terwijl de rest van het gedicht om een ‘wier’ vraagt. Slijper vergelijkt ook de handschriften van enkele verzen en ziet dat er soms wat veranderd is. In het volgende sextet uit ‘Sanctissima Virgo’ wordt een bliksemflits beschreven die zoals men weet niet alleen in de natuur, maar ook in het hart kan inslaan.

Een schelle schicht schoot schichtig uit den hoogen,
En sloeg mij. Ik bezwijmde… ontwaakte, en zag
De lucht geschraagd door duizend kleurenbogen.

Daarboven, in een kolk van licht te pralen,
Stond reuzengroot de Jonkvrouw, en een lach
Voelde ik van haar verengeld aanschijn stralen.

In het originele manuscript staat niet ‘Jonkvrouw’, maar ‘vriendschap’ en dan verschuift er toch iets in het gedicht. Onder de blauwe oneindigheid is niet alleen een beschrijving van een heftige vriendschap, maar laat bovendien de wordingsgeschiedenis zien van enkele klassieke gedichten. Een zeer boeiend kijkje in de keuken, dat doet verlangen naar de rest van de biografie.

Coen Peppelenbos

Bart Slijper – Onder de blauwe oneindigheid. Bert Bakker, Amsterdam, 154 blz. € 18,95.

[youtube]https://www.youtube.com/watch?v=Nib_gNS5B5w[/youtube]