Tussen bombast en subtiliteit

De verhalenbundel ’s Nachts komen de vossen van Cees Nooteboom is al twee jaar oud, maar toch is de bundel nog in de race voor een prijs: de Inktaap. Leerlingen uit het voortgezet onderwijs in Nederland en Vlaanderen kiezen het beste boek uit de winnaars van de grote drie commerciële literaire prijzen. Dit jaar konden ze kiezen uit Bernard Dewulf, Kleine dagen (winnaar Libris Literatuur Prijs 2010), Erwin Mortier, Godenslaap (winnaar AKO Literatuurprijs 2009) en Cees Nooteboom, ’s Nachts komen de vossen (winnaar Gouden Uil Literatuurprijs 2010). De prijs wordt 1 maart uitgereikt.

De verhalen in ’s Nachts komen de vossen gaan bijna allemaal over herinneringen en dood. Meestal worden die herinneringen opgeroepen door een foto. Iemand gaat naar een plek waar hij veertig jaar geleden ook stond, iemand kijkt naar een groepsportret, iemand denkt dankzij een portret terug aan een overleden vrouw: ‘Ik geloof niet in geesten, maar wel in foto’s.’ Zelfs in ‘Onweer’, het mooiste verhaal van de bundel, komt de dood en de foto samen. Een echtpaar (zij stoort zich aan het gedrag van haar man) gaat eten aan de baai en op het terras zien ze een Duits echtpaar ruzie maken. Zij probeert het onweer te fotograferen en hij levert commentaar op haar gedrag. Uiteindelijk loopt de ruzie zo hoog op dat de man vertrekt. In het onweer loopt dat fataal af. Nooteboom slaagt er in dit verhaal in om alle bombast buiten te sluiten en juist de subtiliteit toe te laten. De vrouw van het eerste echtpaar herkent namelijk veel bij de man van het Duitse echtpaar en voelt zich met hem verbonden. Het einde van het verhaal, de Duitse man is door de bliksem getroffen, het eerste echtpaar rijdt weer naar huis, is prachtig.

Even, toen de vrouw weer fotografeerde, had de man haar aangekeken.

Lichtblauwe ogen. het had geleken of hij iets wilde zeggen, maar hij had het niet gedaan. Zelf had zij even haar hand opgetild, en toen teruggelachen. De krant kocht ze niet, om er geen naam bij te hebben.

De subtiliteit in ‘Onweer’ ontbreekt in andere verhalen waar het literaire karakter van de zin moet worden benadrukt door holle woorden. De eerste zin van het openingsverhaal ‘Gondels’ luidt: ‘Gondels zijn atavistisch, hij wist niet meer waar hij dat gelezen had, en wilde daar nu ook niet over nadenken omdat er dan, dacht hij, iets van het pathos van het ogenblik zou vervliegen.’ In het verhaal ‘Heinz’ (waarover Arjen Fortuin en Jeroen Vullings een verschil van interpretatie hebben: in hoeverre is dit verhaal een reactie op Lucifer van Connie Palmen?) doet Nooteboom weer ouderwets aan namedropping. ‘De Ligurische kust. Wie ooit Ossi di seppia van Eugenio Montale gelezen heeft weet wat dat betekent.’ ‘Tous les Anglais sont fous par nature ou par ton, zei Chateaubriand vanuit het graf, en dat geldt ook voor vrouwen.’ ‘In mijn woontoren aan de overkant van het IJ trek ik mijn Thebe om me heen, en lees.’ Die gezwollen kijk-mij-eens-toon zit in te veel verhalen en bederft mijn leesgenot. Dat geldt voor de meeste verhalen, terwijl juist deze verhalen door andere critici lovend worden besproken. Ik geniet meer van de eenvoudige beeldende zinnen waarin de schrijver zich niet nadrukkelijk manifesteert met zijn kennis. Ook die Nooteboom is gelukkig aanwezig. In het verhaal ‘Eind september’ bijvoorbeeld dat wel een mooie openingszin kent: ‘Suzy weegt nog maar achtenveertig kilo, dus het moet niet te hard waaien in de brede straat die naar zee loopt.’ Was de hele bundel maar zo geschreven.

Coen Peppelenbos

Cees Nooteboom – ’s Nachts komen de vossen. De bezige Bij, Amsterdam, 158 blz. € 17,90.