Als je oversteekt is het voor iemand anders rood

Meer dan een autonome discipline lijkt slam poetry te zijn verworden tot het voorportaal van een papieren debuut. Zo verscheen onlangs bij Querido de debuutbundel Ik ben mogelijk van Maud Verhauwaert, die zich eerder in de spotlights begaf als podiumdichteres. De vraag is echter of deze  poëzie van de planken ook stand houdt op papier.

Vanhauwaert is, zo vermeldt de flaptekst, ‘net 27’. Het is eerder de gekozen formulering (‘net’) dan de genoemde leeftijd die jeugdigheid doet vermoeden. Tegenwoordig kijkt immers niemand meer op van een debutante van 20 die zeer volwassen poëzie maakt.

De poëzie van Vanhauwaert is desalniettemin ‘jong’ te noemen: niet echt coming of age, maar eerder het nostalgische achteromkijken: ‘ik ben vergeten wie er in mijn klas zat, wie de mooiste / pennezak had, wie ik het eerst wilde zoenen’. (Al kan een versregel met ‘pennezak’ in Nederland weinig kwaad doen.)

Dat Vanhauwaert jeugdige poëzie schrijft wil echter nog niet zeggen dat deze altijd ongepolijst, fris of verassend overkomt. Haar taalspelen (‘woede kan niet als lachen / in een vuist’) zijn duidelijk jeugdig, maar daarmee ook wel erg vrijblijvend: ‘ik zit aan de keukentafel / probeer slecht nieuws door de perforator te halen / tot confetti’.

De gefragmenteerde gedichten verhullen zich vaak in – bewust – ongrammaticale maar alledaagse taal, als hersenspinsels met hier en daar een gedragen regel (‘vergeten wordt nooit voltooid’) of een poëtische pointe: ‘ze hoort mij niet / houdt zich zomertinten voor / waarbij ze een terras verzint’.

Door deze springerigheid ontbreekt het Ik ben mogelijk dan wel aan coherente thematiek, maar dat hoeft ook niet verwacht te worden van een lichtvoetige debutante: een vleugje jeugd, een toefje afscheid, vooral veel alledaagsheid met een twist. Vanhauwaert vindt hierbij soms een mooie formulering (‘alleen de zee rimpelt als ze rustig is’), maar weet dit niveau niet consequent vast te houden zoals soms blijkt uit haar worstelingen met de taal: ‘het is niet aan de mondhoeken / dat je de waarheid ziet’.

Dit alles kan echter niet verbloemen dat Ik ben mogelijk bij tijd en wijle over het randje van de kinderachtigheid tuimelt, bijvoorbeeld wanneer Vanhauwaert opmerkt: ‘een meeuw schijt zich uit tegen het raam’. En als het wel over betekenisvolle zaken dreigt te gaan, verschanst Vanhauwaert zich gauw achter wat te gemakkelijke tegeltjeswijsheden:

als je oversteekt is het voor iemand anders rood

(…)

bij juichen en om hulp roepen hoort hetzelfde gebaar

(…)

je schaduw blijft aan je plakken hoe snel je ook rent

Neem de tweede regel: een op zich interessant gegeven (vergelijk het gedicht ‘Not waving but drowning’ van Stevie Smith) wordt zo onbeholpen verwoord en terloops vermeld dat het van al zijn poëtische kracht wordt ontdaan. In een bundel jeugdpoëzie zouden Vanhauwaerts gedichten niet misstaan, maar van een volwassen debutante mag je meer verwachten dan het slotgedicht ‘zoals alle mensen’, waarmee de bundel welhaast in stijl dichtvalt:

zoals alle mensen
heb ik de meeste prijzen op deze wereld
niet gewonnen
heb ik de meeste boeken niet gelezen
er nog minder geschreven
heb ik de meeste kinderen niet gebaard
de meeste mensen nooit ontmoet
de meeste niet eens gekust
dat stelt mij voor vandaag gerust

Vanhauwaert “wankelt op de grens tussen het podium en de poëzie” volgens de flaptekst van haar debuutbundel Ik ben mogelijk. Deze zin suggereert dat zij er zelf ook niet van overtuigd is of Ik ben mogelijk ‘echte’ gedichten bevat. Ik vermoed dat Vanhauwaert op de planken beter overeind blijft, maar voor het papier is haar taalspel inderdaad nog te licht en onvolgroeid.

Jurre van den Berg

Maud Vanhauwaert – Ik ben mogelijk. Querido, Amsterdam / Antwerpen, 56 blz. € 18,95.