Vissen in Elsschots vijver

In het begin van ‘Dank u heren’, het laatste hoofdstuk van de biografie Elsschot, leven en werken van Alfons de Ridder vat Vic van de Reijt Elsschots leven alvast even voor de lezer samen:

‘Kort samengevat zijn levens altijd triest. Zo ook dat van Alfons de Ridder, bakkerszoon gezegend met grote intelligentie, die desondanks op zijn zestiende zonder diploma de middelbare school verliet. (…) Begon een eigen zaak in de jaren dertig en brak alsnog door als literair auteur. (…) Totdat een gedicht over een collaborateur zijn reputatie besmette. Werkt sindsdien uitsluitend in de reclame.’

Een accurate en inderdaad trieste samenvatting van Elsschots leven. Maar om de tragiek van Elsschot in zijn volle omvang te doorgronden, kun je niet volstaan met deze negentienregelige opsomming. In het licht van de voorafgaande 317 blz. en de dertig bladzijden die nog resten, kun je je zelfs afvragen of het leven van Fons de Ridder wel zo treurig was. 78 jaar geworden, getrouwd met zijn jeugdliefde, succesvol in het zakenleven, schrijver van een klein maar indrukwekkend oeuvre, kinderen, kleinkinderen en nog een mooi eigen huisje aan de kust ook. Er zijn mensen (zelfs schrijvers) die het met minder moeten stellen. Maar wie het hele boek leest, weet wat Van der Reijt hier bedoelt: Elsschot, leven en werken van Alfons de Ridder, een verzorgd uitgegeven zwarte hardcover die het prachtig doet naast het rode linnen van het Verzameld werk, gaat over de innerlijke strijd tussen de sociaalvoelende, zachtmoedige schrijver/dichter en de meedogenloze, gewiekste zakenman. Al vroeg in het boek zet Van der Reijt de lezer op dat spoor. Op blz. 32 schrijft hij:

[het tweede gedicht over zijn vrouw Fine] introduceert het thema spijt en schaamte in De Ridders werk, waaruit het sindsdien niet meer verdwenen is.

Wie het werk van Elsschot kent, weet meteen waarover Van de Reijt het heeft. In het zakenleven mag De Ridder dan hard en gehaaid zijn geweest, in zijn literaire werk bezag hij zijn werkende leven met ironische distantie en medeleven voor zijn slachtoffers. Veel werk van Elsschot lijkt dan ook geschreven als verontschuldiging achteraf. Niet alleen met betrekking tot zijn zakelijke prooien, maar ook aan het adres van zijn vrouw en natuurlijk zijn moeder. Lees Lijmen en Het been, lees vooral ook ‘Spijt’, een van de mooiste gedichten ooit in het Nederlands geschreven.

Echt nieuw is die constatering van spijt en schaamte als hoofdthema natuurlijk niet. Dat beweert Van de Reijt ook nergens. In zijn verantwoording schrijft hij dat er ‘over Elsschots letterkundig leven inmiddels veel bekend [was], maar het geheim van zijn zakenleven lag nog opgeslagen in de kelders van het huis van zijn zoon Walter.’ Op grond van Elsschots oeuvre dat grotendeels handelt over dat zakenleven, lijkt dat dan ook voor de hand te liggen dat dat geheim in de biografie prominente aandacht krijgt. En zo geschiedt. Dat de balans daarbij fors doorslaat naar de zakenman kun je Van de Reijt niet verwijten. De Ridders strekkende meters administratie en zakelijke correspondentie overtreffen Elsschots literaire productie vele malen. Je hoopt alleen wel dat de biograaf de zakelijke De Ridder en de schrijvende Elsschot zinvol met elkaar in verband weet te brengen. En ook op dat front stelt Van de Reijt zeker niet teleur. Hij toont overtuigend aan dat er weinig ruimte zit tussen de levenswandel van De Ridder en de inhoud van zijn werk. Vrijwel alles wat hij schreef was strikt autobiografisch. Toch zitten er genoeg gaten tussen Villa des Roses, Kaas en Tsjip om nader biografisch onderzoek te rechtvaardigen. Van de Reijt doet het met verve. Het lijkt alleen zijn pech dat zijn biografie handelt over een auteur die het overweldigende merendeel van zijn leven met andere dingen bezig was.

Was hij toch aan het schrijven (‘m is weer bezig’) dan slaagde hij erin een meesterwerk als Kaas in veertien dagen te voltooien. Kleinzoon Jan ‘Tsjip’ Maniewski wordt op 23 februari 1933 geboren, op 14 december van hetzelfde jaar schrijft De Ridder aan Greshoff dat hij de laatste hand legt aan zijn nieuwe boek, Tsjip. Over Lijmen deed hij weliswaar een stuk langer (8 jaar met tussenpozen), maar een groot deel van zijn leven was De Ridder een man die wel wat beters te doen had, dan boeken en gedichten schrijven, dan zich te bemoeien met het driftige literaire discours van zijn tijd. De Ridder is zo druk met zijn crediteuren en debiteurenadministratie dat het hem in 1934 even ontgaan is dat een zekere Weense psychiater al een poosje flink aan de weg timmert:

‘Wie is Freud waar in Forum zoo dikwijls over gesproken wordt?’ schrijft hij aan Greshoff. Hilarisch en voor mij de slagroom op de biografie is dan ook de mededeling op blz. 236 ‘Aan literatuur doe ik voorlopig niet meer (…) Ik ben namelijk aan het visschen geraakt. Indien jij [Greshoff weer, EN] soms in de buurt van Antwerpen iemand met een vijver kent, dan houd ik mij voor introductie aanbevolen. ’

Wonderlijk. Een van de weinige echt grote stilisten in de Nederlandse literatuur ziet vissen in een vijvertje nabij Antwerpen als een serieus alternatief voor zijn schrijverij. Aandoenlijk en prettig relativerend, maar voor zijn biograaf problematisch. Elsschots leven stond slechts bij vlagen in het teken van de literatuur. De correspondenties over literatuur, die Van de Reijt citeert gaan dikwijls ook nog eens – voorspelbaar – over royalty’s, oplages en voorschotten. Waarmee niet gezegd is dat Elsschot geen opvattingen had over literatuur en stijl. Maar de hengel die Van de Reijt uitwerpt in de privévijver van Alfons de Ridder, haalt vooral zakenbrieven en nota’s boven. Dat blijft niet zonder consequenties voor de biografie. Hoewel Van de Reijt zichtbaar zijn best gedaan heeft om alle relevante literaire correspondentie en poëticale uitlatingen van Elsschot in verband te brengen met diens werk, ontkwam hij er niet aan diep, zeer diep in te gaan op de businessman die De Ridder au fond was. Wat mij betreft had hij De Ridders zakelijke conflicten en inspanningen om marktleider te blijven in het segment stationskiosken en jaarboeken flink mogen inkorten. Er komt een moment waarop je denkt: nu weten we het wel. Hoeveel illustratie heb je nodig om de zakelijke onverzettelijkheid van De Ridder te doorgronden? En vooral: wat heb je daaraan bij het begrijpen van Elsschots literaire werk?

Anderzijds lijkt Elsschot juist door die loodzware nadruk op De Ridders zakenleven een pleidooi geworden voor een relativerende kijk op literatuur. Als deze biografie iets aantoont, is het dat stijl, talent en karakter meer opleveren dan de eindeloze (modernistische) haarkloverij waar veel van Elsschots tijdgenoten (Van Ostaijen!) en literaire nazaten zich in verloren. Een schrijver die schrijft als hij de noodzaak daartoe voelt en zich verder wijdt aan het bouwen van een solide fort voor hemzelf en zijn gezin. ‘A writer who just writes and runs’ om Salinger te parafraseren.

Alleen de echte dwepers zullen zich geen moment vervelen bij het lezen van ‘leven en werken van Alfons de Ridder’. Zo’n dweper ben ik niet. Toch prijs ik me gelukkig met alle cadeaus die Van de Reijt zijn lezers in een kleine 350 uitstekend geschreven pagina’s presenteert. De biograaf mag dan overijverig zijn geweest in het weergeven van de zakelijke details, je volgt hem nauwgezet, uit angst om de briljanten over het hoofd te zien.

Erik Nieuwenhuis

Vic van de Reijt – Elsschot, leven en werken van Alfons de Ridder. Atheneum – Polak en Van Gennep, Amsterdam. 416 blz. € 29,95.