‘Dit programma bevat emotionele en gewelddadige scènes.’ Een negenjarige jongen trok zich in 1993 niets aan van de waarschuwing waarmee de dramaserie Vrouwenvleugel begon. Hij keek overal naar, als het maar bewoog. Fraude, prostitutie, moord, gijzeling, psychiatrie, drugssmokkel, lesbiennes: een aflevering van Vrouwenvleugel was leerzamer dan een seizoen Klokhuis. Gruwelijk allemaal, maar nooit eng. Klappertjespistolen maakten ketchupvlekken.

Dan is het lot van het jonge meisje Anne in de geïllustreerde documentaireroman Vrouwengevangenis (1935) van Eva Raedt-De Canter aangrijpender. Na een huiszoeking, waarbij lompe agenten naar Marxistische lectuur of boeken met een rode band zoeken, wordt ze opgepakt en in de cel gezet. Daar probeert ze haar tranen door te slikken, geen zwakte te tonen in het bijzijn van de andere vrouwen. Het gevangenispersoneel speelt mooi weer als er op een dag bezoekers komen, de vloer wordt geschrobd en de operatiezaal in orde gemaakt, maar alle andere dagen is het een beroerde toestand. Het eten is niet te eten.

Als Anne hoort dat de gevangenis over een uitleenbibliotheek beschikt veert ze op. Een paar duizend boeken: ‘de gedachte aan zoveel lectuur is al opwindend.’ Maar de bibliothecaresse, een ‘oude jonge juffrouw’ in een linnen jas, heeft slecht nieuws: politieke gevangenen mogen niet lezen. ‘Ze heeft een spitse neus en trekt deze een beetje op, alsof zij iets vies ruikt.’ Alleen ‘crimineele gevangenen’ hebben toegang tot de bibliotheek. Waarom, daarom. ‘Omdat ik mijn menschen ken.’

Van de vele pentekeningen die het verhaal krachtig illustreren is er een gedateerd: ‘2. August 1933’. De tekenares blijkt het zelf allemaal meegemaakt te hebben. Eva Raedt-De Canter schreef haar verhaal op. De roman is geschreven naar het schetsboek van Helen Ernst. Dit feit ontdek ik op een website over de antifascistische kunstenares (1904-1948), pas als de roman gelezen in de kast staat.