Dit is geen recensie

Het heeft iets goedkoops: aardige dingen zeggen over een dode. Het Nagelaten werk van literatuurwetenschapper, blogger en  dichter Jeroen Mettes (1978-2006) verdient echter meer eer dan een beleefde behandeling van het soort ‘over de dode niets dan goeds’.

Op 21 september 2006 verscheen op zijn blog Poeziënotities een laatste lege post van de die dag uit het leven gestapte Jeroen Mettes. De blog is nog steeds “in de lucht”. Dat er nu, vijf jaar na zijn overlijden, een ruime bloemlezing uit deze blogs in gedrukte vorm is verschenen onder de titel Weerstandbeleid. Nieuwe kritiek moet dan ook vooral gezien worden als een eerbetoon, al zijn er enkele niet eerder verschenen essays aan de bundel toegevoegd. In een band  – uitgegeven door de Wereldbibliotheek, bezorgd door Piet Joostens, Frans-Willem Koster en Daniël Rovers met een nawoord van Geert Buelens – wordt dit beschouwende werk vergezeld door Mettes’ postume poëziedebuut: N30+.

“Notities” is een aanduiding die slechts op een deel van Mettes’ blogs van toepassing is, namelijk de haast terloops geformuleerde invallen bij een breed scala aan onderwerpen: de betekenis van “avant-garde”, dagelijkse werkzaamheden, popmuziek, de rol van de criticus, het door Ilja Leonard Pfeijffer ingezegende huwelijk tussen Katja Schuurman en Thijs Römer. Amusant, fijn verwoord, vilein soms, deze kanttekeningen van een intelligente tegendenker. Hoewel soms de academische, filosofisch geschoolde Mettes zich wil laten gelden ten koste van de onbevangen geest. Dan is hij niet altijd makkelijk te volgen.

Een meer coherent onderdeel van Poëzienotities vormde het “Dichtersalfabet”. Mettes besprak op zijn blog in alfabetische volgorde de poëziebundels die op de plank stonden in boekhandel Verwijs in zijn woonplaats Den Haag. Hij begon voortvarend met de “A” van Anne van Amstel, maar kwam niet verder dan de “G” (van Goudeseune). “Dit is geen recensie”, drukt Mettes de lezers van zijn alfabet regelmatig op het hart . Inderdaad was zijn intentie doorgaans die van duiding: wat is het dat de dichter ons wil vertellen? Hoe doet hij dat? Hoe kan deze poëzie gelezen en begrepen worden? De diepgravende en zeker niet brave analyses die dit aan de hand van veel citaten oplevert zijn zeer lezenswaardig.

Dergelijke duidende maar tegelijkertijd tegendraadse poëziebespreking is een werkelijk een verademing vergeleken met de standaard “mooie-beelden-gevoel-voor-taal-vier-sterren”-besprekingen van vierhonderd woorden die men tegenwoordig in boekenbijlagen van landelijke dagbladen aantreft, waarbij – zeker als de desbetreffende dichter een jonge vrouw is – het formaat van de portretfoto vaak de tekst in de kolommen in omvang overtreft. In deze zin bewijzen de gedrukte blogs van Mettes de twee voordelen van het internet:  de bespreker hoeft zich in zowel de lengte van zijn besprekingen als in de toegankelijkheid van de tekst niet te beperken.

Ondanks zijn niet-oordelende intenties ontkomt ook Mettes vaak niet een oordeel – waarop het predicaat “vernietigend” niet zelden zou misstaan (“Het enige bijzondere aan deze bundel is zijn bijzondere gebrek aan ambitie”, stelt Mettes bijvoorbeeld over Iedereen is er van Jan Baeke). Mettes legt zelf de vinger op de zere plek. Literatuurwetenschap, zo stelt hij, is in zijn aard normatief, omdat de grondvraag “wat is literatuur” een prescriptief antwoord verlangt. In deze zin is het Dichtersalfabet een queeste naar de heilige graal: wat is poëzie? Hier openbaart zich een ander aspect van het werk van Mettes: dat van een interessant poëtica, dat in brokstukken verspreid door zijn blogs terug te vinden is:

Ik geloof niet in “poëzie”. Laat staan in “Nederlandse poëzie”, laat staan “de Nederlandse poëzie”. Maar dat zijn sociologische, journalistieke termen. Als er zoiets als poëzie bestaat dan is het Nederlands noch International. Poëzie is simpelweg dat wat in een gedicht niet te reduceren is tot tekst, vorm of inhoud. Poëzie bestaat bij de gratie van de lezer die zegt: “Ja, dit is poëzie”. (‘Oké’, 29 juli 2005)

En:

Als ik zelf “het onzegbare” of “het onbenoembare” hoor in een vertoog over poëzie, schud ik tanden knarsend mijn hoofd. Maar het is niettemin waar dat een gedicht meer doet dan wat het zegt. Daar kan de dichter of lezer mystiek en mysterieus over doen (“poëzie is het zeggen van het onzegbare”) of onverschillig (“het maakt me niet uit hoe het werkt, maar het werkt”), maar je kunt ook serieus nadenken over wat Roman Jakobson “de poëtische functie” heeft genoemd. Ik werk aan proefschrift over poëzietheorie en één van de dingen die me duidelijk zijn geworden is het belang van praktische, “naïeve” kritiek. Heel bot gezegd: het poëtische — dat wat een gedicht een gedicht maakt en niet enkel een communicatiemiddel — hangt af van een lezersoordeel. Theorievorming is niet los te zien van een zeker subjectief engagement. Maar omgekeerd geldt ook dat het oordeel over een gedicht altijd een vorm van theorievorming, d.w.z. een poëtica (hoe rudimentair of onbewust ook) vooronderstelt. (Reactie op de reactie van “Ton” bij ‘Dichtersalfabet: De A van Van Amstel’, 30 juli 2005).

Wat jammer is, zoals door deze tweede passage wordt aangetoond, is dat door de papieren vorm een belangrijke dimensie van de blogsfeer wegvalt, namelijk die van de interactiviteit, mogelijk gemaakt door hyperlinks (wel aangegeven in de tekst maar uiteraard niet functioneel) en comments. Nu staat onder de berichten vermeld hoeveel reacties er zijn, maar is er geen spoor van de inhoud van de toentertijd ontstane discussies.

Komt Mettes tot een antwoord op de vraag wat poëzie voor hem is? Als hij het werk van Jan Baeke bespreekt en poëticaal citeert ‘Ik leg me neer bij wat ik zie’, countert Mettes: ‘Nee! Dichten is ook horen, en zingen.’ Daarmee is veel over Mettes eigen poëtica gezegd, dat hij verderop in de bundel uitwerkt, als de basis voor zijn eigen prozaïsche instant-poëzie in N30+.

Onwillekeurig merk je dat je tijdens het lezen van de notities op zoek gaat naar aanknopingspunten, naar zinnen waarin Mettes  tekenen van uitzichtloosheid achterliet. Je vindt ze nauwelijks, al is zijn cynisme soms beklemmend. Een vreemde neiging, alsof dergelijke sporen de aard en betekenis van de teksten zou veranderen. Een “teleologische” of “finalistische” fout ook, zal een historicus zeggen: het verhaal bezien in het licht van de afloop, alsof de geschiedenis op een eindpunt gericht is. Zo is het niet gegaan. Er was geen einde in zicht in deze kanttekeningen.

Je kunt je afvragen wat er precies “nieuw” is (was) aan de poëziekritiek die Mettes schreef. Hij zelf was vooral een “nieuweling”, fris in die zin, zeker in zijn recalcitrante buien. Bovendien benutte hij tamelijk “nieuwe” kanalen. Maar verder hield ook Mettes zich aan de conventies van de kritiek: inhoudelijk en gefundeerd. Toch heb je na lezing van diens Nagelaten werk het gevoel dat Mettes een kleine leegte heeft achtergelaten. Een leegte, als de reactieruimte onder de laatste lege post die door grillen van de voortschrijdende tijd  wordt gevuld:

Anoniem zei…

Good moning. Very interesting, really!
[url=http://viagra.alldating.org/viagra.htm]viagra[/url]
viagra
Thanks

1:28 AM

Jurre van den Berg

Jeroen Mettes – Weerstandbeleid. Nieuwe Kritiek. In de band Nagelaten werk met N30+. Bezorgd door Piet Joostens, Frans-Willem Korsten en Daniël Rovers. Wereldbibliotheek, Amsterdam. € 29,90.