De nutteloosheid van het bestaan

Veel verhalenschrijvers wagen zich vroeg of laat aan de roman. Maartje Wortel debuteerde met de bundel Dit is jouw huis, waarmee ze vorig jaar de Anton Wachterprijs won – de prijs voor het beste debuut. Nu is er Half mens, haar eerste roman. Het is een verhaal over drie personages: James Dillard, Michael Poloni en Elsa Helena van der Molen. Hun levens raken op een noodlottige dag met elkaar vervlochten. Op een middag wordt Elsa Helena namelijk in Los Angeles aangereden door een taxi. Michael Poloni is inzittende en ontfermt zich meteen over het meisje. Ze verliest door het ongeluk haar been en haar ouders besluiten een zaak aan te spannen tegen de taxichauffeur. Er wordt een jury aangesteld, waarin James Dillard zitting neemt.

De roman verveelt geen moment. Dat komt vooral door de stijl van Wortel. De kracht van haar woorden schuilt hem met name in de ironie. ‘Michael las die boeken wel, rokend op zijn bed, soms lachte hij hardop, maar hij zou zijn eigen plan trekken, eentje dat niet terug te vinden was in zelfhulpboeken.’ Of: ‘Hij was uitgenodigd omdat hij verstand had van zaken waar niemand anders verstand van had, we zouden een huis in Beverly Hills krijgen met een tuin. En niet onbelangrijk: heel erg veel geld. Die Amerikanen betaalden mijn vader een salaris waarmee je al je dromen waar kon maken. Volgens mijn moeder dan.’

In een recensie haal ik niet graag andere werken aan en ik vind de vergelijking met andere schrijvers vaak ronduit vervelend, maar bij het lezen van Half mens ontkom ik er toch niet aan. Arnon Grunberg. Gelukkig, het is gezegd. Bij het lezen van deze roman, maar het viel me bij het lezen van haar verhalenbundel Dit is jouw huis ook al op, ga je soms denken dat Grunberg een nieuw pseudoniem heeft aangenomen. Dat ligt niet alleen aan de ironie – een stijlmiddel dat Grunberg eveneens graag hanteert. Maar het zit ook in herhalingen van bepaalde gebeurtenissen of handelingen, waardoor een scène iets absurdistisch krijgt. Neem bijvoorbeeld het volgende fragment:

Hij dacht aan het meisje, haar huis, de rolstoel, dokter Manzini en aan zijn vele mislukte pogingen. Hij dacht aan papegaaien die net als mensen logisch kunnen redeneren. Hij dacht opnieuw aan alle mislukte pogingen en toen kwam hij klaar, spuitend over de badkamervloer en het gereedschap in de badkuip. Het gereedschap hielp niets, het masturberen hielp niet, alles was  zoals het was en zo bleef het. Met zijn broek nog op zijn enkels liep hij naar de woonkamer, dat ging verdomde moeilijk en dat kon hem niet schelen. Hij pakte de luchtbuks, overwoog dat hele ding leeg te schieten op zijn muur, de bank, alle planten. Maar de buren, dan had je de buren. Ze zouden denken dat hij gek was. hij was niet gek. hier stond hij; een man die reclame maakte voor anderen, die wist hoe zijn dagen gingen, iemand die steeds verder weg was gevlucht van wie hij zelf was. Hier stond hij dan op de derde verdieping in zijn ruimte woonkamer bij het raam met zijn broek op zijn enkeles en zijn lul in half stijve toestand. Je leeft, je werkt, je vertrekt iedere ochtend met een taxi naar de Summer Factory, waar je typt, knikt, lacht lunch en de lift pakt, je werk zit erop, je gaat naar huis, je leest, je kijkt documentaires over de natuur, de mens, het leven, technologie, je verhuist steeds opnieuw wanneer je uitgevlucht bent, en alles wat er van je wordt is een man met zijn broek op zijn enkels.

Kijk naar de voortdurende herhaling van ‘zijn broek op zijn enkels’, naar de herhalende zinsbouw, et cetera. Grunbergiaans. De blurb op de achterflap van de roman vond ik dan ook wat merkwaardig: ‘Een geheel eigen toon, een stemgeluid dat in niets doet denken aan enig ander hedendaags proza,’ aldus de jury van de Anton Wachterprijs in 2010. Ik weet het, het is typische jurytaal. Maar toch.

Dat herhaling trouwens ook een flauwe truc kan worden, bewijst de manier van voorstellen van de personages in Half mens. Werkelijk ieder personage, en er passeren nog al wat de revue, wordt als volgt (tussen haakjes) voorgesteld: ‘Dat was omdat zijn collega Linda Mills (Tweeëndertig jaar. Haar vader en haar moeder zijn verongelukt tijdens een wijnreis door Napa Valleu. Om niet te veel te denken werkt Linda heel hard en zorgt ze ervoor dat ze nooit in een ruimte is waar het stil is) dat wilde.’ Als op bladzijde 220 het zoveelste personage, dat maar vluchtig in de roman voorbijkomt, op deze wijze wordt geïntroduceerd, vind je het als lezer wel best. En het is verre van origineel. In films zie je het vaak gebeuren, zoals in Le Fabuleux Destin d’Amélie Poulain.

Uiteindelijk blijkt Michael Poloni het meest interessante personage. Hij is eenenveertig en slijt zijn dagen op kantoor. Het is duidelijk geen vrolijk bestaan: ‘Zijn werkdag zat erop. Zo verliepen die dagen. Je zou bijna kunnen zeggen dat het voor altijd en eeuwig zo door zou gaan.’ Het bovenstaande fragment gaat ook over hem en zegt eveneens voldoende. Half mens is daarmee ook een roman geworden over de nutteloosheid van het bestaan. In het slot van de roman probeert Poloni daar keihard mee af te rekenen – ik zal het niet verklappen.

Bart Temme

Maartje Wortel – Half mens, De Bezige Bij, Amsterdam. 238 blz. € 18,50.