Op 15 december 2008 schreef ik op het weblog Kortsluiting, onder de titel Wiener en Jansen:

De inmiddels gelauwerde schrijver L.H. Wiener debuteerde in 1967, onder naam Lodewijk-Henri Wiener, met de verhalenbundel Seizoenarbeid. Het zesde verhaal in deze zeven verhalen bevattende bundel was getiteld Jansen. Een (waarschijnlijk Jansen hetende) man uit Zandvoort, meende zichzelf te herkennen in dit verhaal, en eiste dat de bundel uit de handel genomen zou worden. Daar de Jansen in het boek een moorddadige gek is, valt enigszins te begrijpen dat de werkelijke Jansen niet blij was met de wijze waarop hij zichzelf geportretteerd dacht te zien. De rechter gaf de man gelijk, ook in hoger beroep, en het boek werd uit de handel genomen; voor zover ik weet – maar ik heb daar, uit winterluiheid, geen onderzoek naar verricht – een unicum in de (moderne) Nederlandstalige letteren. In 1968 verscheen de tweede, herziene druk van Seizoenarbeid, waarin ter anonimisering de naam van het gewraakte verhaal zowel als van de moorddadige gek veranderd is in Wiener, terwijl de handeling zich verplaatst heeft van een uitzichttoren in een naamloos dorp naar hotel Metropolis te Harderwijk, en de geschiedenis niet zeven jaar geleden speelt, maar zeventien jaar geleden. De schrijver nam echter de gelegenheid te baat om voor de tweede druk nóg enkele, voor het anonimiseren niet strikt noodzakelijke veranderingen aan te brengen in het verhaal, waardoor we een interessant kijkje krijgen in het schrijfproces van de jonge auteur.

Hieronder, ter vergelijking, de eerste alinea’s van het verboden verhaal Jansen, gevolgd door de eerste zinnen van de herschreven versie Wiener.

Het moet nu zeven jaar geleden gebeurd zijn, toen ik nog bij mijn ouders woonde. Ik had een baantje als liftbediende in de uitzichttoren, die niet zo hoog bleek te zijn dat men Engeland kon zien, zoals ik vroeger geloofd had, maar die toch ver genoeg boven het dorp uitstak om ’s zomers duizenden badgasten te lokken.

Mijn taak was het om de bezoekers naar boven te brengen, waar ze in de lunchroom koffie konden drinken en van het PRACHTIG PANORAMA konden genieten. De zaak werd gedreven door een man van een jaar of vijftig. Hij had lichtblauwe, iets te bolle ogen en heette Jansen.

[Lodewijk-Henri Wiener – Jansen. In: Seizoenarbeid. Verhalen (J.M. Meulenhoff, Amsterdam 1967), p. 93.]

Het moet nu zeventien jaar geleden gebeurd zijn, toen ik nog bij mijn ouders woonde. Ik had een baantje als liftbediende in hotel Metropolis, dat niet zo hoog bleek te zijn dat men Amsterdam kon zien, zoals ik geloofd had toen ik nog een kind was, maar dat toch ver genoeg boven het dorp uitstak om ’s zomers duizenden toeristen te lokken. In die tijd, toen de streek nog hoofdzakelijk door ouderlingen bestuurd werd en men dus nog geen dolfinarium had, vormde het IJsselmeerstrand en het uitzicht vanaf het hotel de belangrijkste attrakties van het dorp.

Mijn taak was het om de bezoekers naar boven te brengen, waar ze in de lunchroom koffie konden drinken en van het SCHITTEREND VERGEZICHT konden genieten, zoals een bord beneden ze meedeelde. De zaak werd gedreven door een man van omstreeks zestig jaar. Hij had donkergroene ogen en heette Wiener.

[Lodewijk-Henri Wiener – Wiener. In: Seizoenarbeid. Verhalen (J.M. Meulenhoff, Amsterdam, ‘2e herziene druk 1968’), p. 93.]

Op 21 december 2011 vul ik bovenstaand bericht als volgt aan op het weblog Tzum, onder de titel Herschrijven:

Het herschrijven van het verhaal Jansen zal Wiener aan het hart zijn gegaan – van de auteur is immers bekend dat hij aan een ingeleverde tekst geen komma veranderd wil zien door de uitgever of een redacteur; de door hem ingeleverde tekst is ‘af’.

In 2003 verscheen van L.H. Wiener de verzamelbundel De verhalen. Deel 1. Op de colofonpagina, [4], schrijft ‘LHW’ in een ‘Verantwoording’:

Enkele kleine wijzigingen zijn aangebracht. Zo is het verhaal Jansen, in zijn oorspronkelijke vorm door de rechterlijke macht verboden, zodanig aangepast dat de literaire kwaliteit geheel behouden bleef en geen enkel Nederlands staatsburger zich nog in eer en goede naam kan voelen aangetast.

Hoe begint de derde versie van het inmiddels weer tot Jansen herdoopte verhaal over een jongen en zijn overspelige baas? Zo:

Het moet nu zeven jaar geleden gebeurd zijn, toen ik nog bij mijn ouders woonde. Ik had een baantje als liftbediende in de uitzichttoren, die niet zo hoog bleek te zijn dat men Engeland kon zien, zoals ik vroeger geloofd had, maar die toch ver genoeg boven het dorp uitstak om ’s zomers duizenden badgasten te lokken.

Mijn taak was het om de bezoekers naar boven te brengen, waar ze in de lunchroom koffie konden drinken en van het PRACHTIG PANORAMA konden genieten. De zaak werd gedreven door een man van een jaar of vijftig. Hij had donkerbruine ogen en heette Jansen.

[L.H. Wiener – Jansen. In: De verhalen. Deel 1 (Uitgeverij Contact, Amsterdam/Antwerpen 2003), p. 68.]

Terug dus naar de oorspronkelijke, ‘affe’ versie. Zij het met andere ogen.

Karel ten Haaf