Flessenpost

Ik ben geobsedeerd door het getal vierentwintig.

Op 24 maart (1989) tekende ik een contract voor de huur van een flat, op 24 mei (2007) verscheen mijn derde roman, op 24 augustus (2010) nummer vier, op 24 september van het vorig jaar ontving ik een brief uit Londen die drie maanden eerder in de Old Kent Road gepost was, in een brievenbus tegenover nummer 24, en zo voorts.

Waarom 24 en niet 17 of voor mijn part 31? Daar is een eenvoudige verklaring voor: ik ben op de 24ste geboren en sinds die dag loodst dat getal – of een afgeleide ervan, denk 6, 15, 33 – mij door het leven als een spirituele gids die er op let dat ik me gedraag zoals mijn handlijnen voorschrijven.

Toch kent mijn obsessie grenzen. Zo is het – om een voorbeeld te geven – wel erg verleidelijk om, als ik op reis ga, op de 24ste te vertrekken, stoel nummer 24 te kiezen of in de trein van 10.24 te stappen. Onder deze noemer ‘valsspelen’ of, zoals u wilt ‘het lot een duwtje in de rug te geven’ vallen ook getallen op prijskaartjes, kentekenplaten, woningen. Het is natuurlijk geen kunst om, als je op de fiets zit of in de tram, er net zo lang op los te staren tot het goddelijke nummer zich aandient, op een hoekhuis of op een bestelbusje dat 24 uur per dag in touw is om pizza’s te bezorgen of hotellinnen te vervoeren.

Spontaniteit is een pré. In het ideale geval ben je met je gedachten bij iets anders, je zit in de trein, leest een boek, en dan, nog half verzonken in de tekst die je tot je neemt, richt je je hoofd op, en, helemaal per ongeluk kijk je het geluk in de ogen. Als het goed is zie je eerst het nummer, een seconde of drie wentel je je in de gelukstsunami die je overspoelt, pas dan zie je hoe het nummer zich aan je openbaart (niet heel belangrijk, maar in het kader van de persoonlijke geschiedschrijving wel aardig om te weten).

Een van de spectaculairste 24-momenten beleefde ik in Parijs, een jaar of vijf geleden. Ik stond aan de rue de Rivoli op een taxi te wachten, om drie uur ‘s nachts. Ik had verwacht snel vervoer te vinden, op doordeweekse nachten – ik zat in het niemandsland tussen dinsdag en woensdag – is er in de regel aanbod genoeg. In het verleden had ik vaak genoeg taxi’s waarvan de kleur me niet aanstond voorbij laten gaan.

Het duurde 20 minuten voor er een voertuig stopte en dat voertuig was geen taxi. Ik heb weinig talent voor het herkennen van automerken, ik ben zo iemand die je gemakkelijk een Renault voor een Volkswagen kunt verkopen, maar het merk van de wagen die daar geruisloos tot stilstand kwam, precies waar ik stond, had ik zelfs blindelings herkend. Het was een Rolce Royce, wit als een krijtrots en fonkelend als een diamant.

Ik had vaker in een Rolce gezeten, in New York in de jaren tachtig, later nog een paar keer in Los Angeles, maar die ritjes ontbeerden het verrassingselement dat me overdonderde toen ik, nadat ik plaatsnam naast een zwart geüniformeerde man, via place de la République het twintigste arrondissement binnendrong. De chauffeur vertelde dat hij een ‘paar uurtjes te doden had’ en toen ik vroeg waarom hij een wildvreemde een Koninginnenrit aanbood, zei hij dat hij het ‘gewoon leuk’ vond om een onbekende een pleziertje te doen. ‘Ik denk dat ik in een vorig leven Kerstman geweest ben,’ lachte hij mysterieus.

Het spreekt vanzelf dat ik geen moment nadacht of er ergens een 24je op me lag te loeren, daar was de rit veel te intensief voor. Het was niet druk op straat, maar de schimmen die door het duister dwaalden begonnen spontaan te zwaaien toen ze ons in het vizier kregen, en ik zwaaide natuurlijk terug.

Nummer 24 sloeg me bijna letterlijk in het gezicht toen ik uitstapte, in de rue Pixérécourt. De chauffeur was ook uitgestapt, en we schudden handen. Toen hij zich omdraaide zag ik het: gedrukt op zijn jasje, twee ranke Arial-cijfers, wit op zwart: een twee en een vier.

Tel die bij elkaar op en je krijgt zes, het aantal rode flesjes dat ik in augustus in mijn bagage meenam toen ik in Newhaven op een ferry stapte richting Frankrijk. Om middernacht gooide ik ze overboord, één voor één. In elk flesje had ik een kroniek verstopt, precies het aantal dat op dat moment verschenen was. Een beetje valsspelen op z’n tijd kan geen kwaad.

Aristide von Bienefeldt