Twee schrijvers mogen beslist niet ontbreken in de Literaire wandeling Groningen, omdat ze zo van wandelen hielden: Belcampo en Jean-Paul Franssens. Ze kenden elkaar sinds de jaren zestig, toen Belcampo aan het Schuitendiep onder zijn eigen naam studentenarts was en Franssens zijn eerste schilderij exposeerde bij een lijstenmaker in de Zwanestraat. Hun vriendschap was er een van wederzijdse bewondering, al omschreef Franssens hun relatie later als ‘leerling en meester, soms vader en zoon’. De zwerftocht van Belcampo (1939, vele malen herdrukt) was Franssens lievelingsboek.

Ze kwamen overal, samen wandelend, en maakten wat mee. In de buurt van Dijon werden ze beschoten door een heer met een witte hoed (een ‘wandelende vogelverschrikker’, aldus Franssens). Tot hun vaste repertoire hoorde een flinke tippel langs het Reitdiep. Aan het eind van de wandeling stond een dampende kom groentesoep te wachten bij Café Hammingh. Ze struinden ook weleens over de rommelmarkt in Stad. Belcampo, altijd op zoek naar ongesigneerde schilderijtjes en onbekende meesterwerken, liep dan nét die ets van Rembrandt mis.

Jean-Paul Franssens heeft zijn herinneringen aan de wandeltochten met Belcampo opgeschreven in Op reis met Belcampo (1996). Daarin vat hij het wandelen van zijn schrijversvriend zo samen: ‘lopen uit nieuwsgierigheid. Nieuwsgierigheid als fundament van het bestaan. Goed dat ik dat van hem heb geleerd.’ Franssens omschrijft omstandig het kenmerkende loopritme van Belcampo, dat altijd begon met een ‘onmerkbaar huppelpasje’. En hij geeft een schitterende lofzang:

Wandelen is een van oudsher bekend tijdverdrijf, waarvan een grote medicinale werking uitgaat. De uitvinder van het wiel heeft dan ook veel leed over de wereld gebracht. Wandelen. Wandelen. Het is een van de mooiste werkwoorden die onze taal rijk is.

Het woord is elegant. Het woord is muzikaal. Het klinkt omdat het souplesse heeft. Bij het herhaalde malen uitspreken wandelt de tong, door het kleine gebied dat haar door de Schepper is toebedeeld, in de mondholte dapper heen en weer en spreekt daarbij geen kwaad. Wandelen. Wandelen. Wat maken wij onze tong blij door dat woord eindeloos te herhalen. Zoals het de wandelaar vergaat na een stevige wandeling, heeft ook de tond haar vale aanslag verloren en krijgt haar natuurlijke kleur en geur terug, wanneer haar weer de rust van het zwijgen wordt vergund.

Toen Franssens naar de uitvaart van Belcampo ging, om zijn vriend de laatste eer te bewijzen, moest hij eerst te voet van het treinstation in Rijssen naar het uitvaartcentrum. Vervolgens van het uitvaartcentrum naar het oude kerkhof. Belcampo lag in zijn kist op een boerenkar, naar Rijssens gebruik, Franssens liep achter de stoet aan. Het was hun allerlaatste wandeling.