Ik vul brieven met poëtisch afval

Het zijn altijd provincialen die de wereld willen veroveren. Koos Schuur verruilt in 1942 het verre Veendam (Groningen) voor Amsterdam, waar hij een jaar later Jan G. Elburg ontmoet, want die wilde weg uit Wemeldinge (Zeeland). Oorlog of niet, ze voeren in het café lange gesprekken over poëzie. Schuur en Elburg leggen elkaar gedichten voor van Gorter en Leopold, van Auden en Mallarmé, en natuurlijk van Schuur en Elburg. Ze publiceren clandestien hun eerste gedichten en delen hun afkeer van het literaire klimaat (‘journalistiek op rijm’, aldus Schuur in 1979). Inleidende beschietingen voor de kleine revolutie die de Vijftigers zouden afdraaien.

De dichters blijven hun leven lang bevriend. Hun briefwisseling uit de jaren 1943-1992 is nu gebundeld en ingeleid door Siem Bakker. Het is een intrigerend boek bomvol poëzie. Poëzie? Ja, vooral het associatieve, allitererende brievenproza van Koos Schuur is aanstekelijk. De eerste twee zinnen van deze recensie heb ik tien minuten herkauwd, omdat ik met die w’s en v’s wilde spelen. Elburg kan ook leuk uit de hoek komen, bijvoorbeeld met een brief in quasi-Middelnederlands gesteld, maar Schuur is superieur. Eerst lijkt zijn proza nog een beetje spielerei, gewoon wat voor de vuist weg tikken, doorspekt met zinnetjes op meta-niveau, maar in de loop van 1951 gaat Schuur zijn post schrijven zoals hij ook zijn poëzie schrijft, in een rage. Vergelijk dit fragment uit een brief van 24 mei

Nu moet ik weer een papieren brief schrijven, zodat het geen brief is, maar alleen een bewijs van aanhankelijkheid en goede orde. Nu moet ik weer schoutenschieten en dielsdempen en mikemaken en lucebertlopen en gerritgokken en elburg uitvoerig aanduiden als de ontvanger der indirecte belastingen kantoor geopend van 9-5 en lotte lieve lotte laas lijsje lopen. […] Nee, Koos, je moet nou eens een gewone brief schrijven, waarin alles staat. Ook het zand in de morgen. Ook het zand in de avond. En de zieke maan. Pacifieke maan; melancholiese hond.

en dit fragment uit een brief van 17 juni

Om ten gronde te gaan zou ik een ander land hebben gekozen. En een ander publiek. Een publiek met beschavingsmoeheid, een teveel. Nu had ik je eigenlijk willen schrijven, wat mij dwarszit en foltert; maar ik ben verkeerd begonnen en nu moet ik in deze trein blijven zitten.

met

Wil je iedereen zeggen, dat ik brieven nodig heb, oekazen, dreigbrieven, redelijkheidsbetuigingen, galpillen, zenuwtabletten, arithmetische ademhalingsoefeningen, klisteerspuiten; en ook band-aid voor mijn duim die ik in de cirkelzaag heb laten glijden. Ik ben te weinig mechanisch ingesteld. Vandaar. Het is moeilijk ademhalen in eenzaamheid. Bitter is het leven, bitter is de dood. […] Medelijden is een oorlogsvloot voor de kust. Ik moet niet denken. Haat zijn kleine witte bloemen langs de weg. Onmacht is de maan. […] Ik vul brieven met poëtisch afval. Ik ben een punt van redelijkheid in een chaos van niets.

en

maar ik ben verbaal een beetje uit het lood. ik ben een one-man-europe, ein echter gruebler en steek daardoor te zeer af bij de australiërs. twee ruiterinnen rijden langs mijn huis. ze zijn zeer jong en goed gekleed en goed gevormd als hun paarden… THIS IS THE GREAT TRAGEDY OF KOOSSCHUUR – Second Act – First scene. Back curtain and side curtains are wine red. […] en daarom zoek ik altijd iets en moet ik wachten op… op rust, op een huis, op een kamer, op een god-weet-wat en een god-weet-waar. en daarom moet ik zeggen: eer mij niet want ik heb geen eerbied voor mijzelf.

Hier is het ernst. Geen geregisseerde ontsporing, geen woordgrapjes, the real thing. Koos Schuur is net geëmigreerd naar Australië. Zijn vrouw verlaat hem. Hij moet hij de kost verdienen als timmerman om voor zijn kinderen zorgen, hij belandt in een isolement, in een crisis, in een writer’s block. ‘Waarom zou ik nog versjes schrijven? Ik ben nog niet helemaal Koosschuur.’ Hoe slechter Schuur eraan toe is, hoe beter zijn brieven. In de bibliografie van Koos Schuur zit een groot gat: in zijn Australische jaren verschijnen er geen bundels van zijn hand. Met de pen waar hij gedichten mee had kunnen schrijven, schrijft hij zijn brieven aan Elburg, waarin hij er lustig op los citeert (van Geerten Gossaaert tot een liedje dat hij op de radio hoorde). Ik heb gisteren meteen En de Kookaburra lacht… besteld, de selectie die Elburg en Salvador Hertog in 1953 maakten uit de brieven van Schuur.

Naast alle virtuositeit zijn er natuurlijk verhaaltjes en gebeurtenissen. Binnenbranden, dronkenschappen, roddels, wandeltochten, ziekenhuisopnamen. Vooral Elburg kan zijn klein geluk soms niet op. Maar de brieven geven geen mooi kijkje in de keuken van Vijftig (Elburgs eigen literatuurgeschiedenis Geen letterheren doet dat beter) en laten ook niet zien, zoals wel gesuggereerd is, hoe literair Groningen er voor de oorlog uit zag (A. Marja is een voetnoot op pagina 51). Als de brieven al iets onthullen, dan is dat het existentialisme van Koos Schuur en de huiskamerproblematiek van Jan G. Elburg. Schuur als arme emigrant, Elburg als weldoorvoed docent aan de Rietveld Academie. Ik heb me, tijdens het lezen, soms een beetje over hun vriendschap verbaasd.

Nick ter Wal

Koos Schuur en Jan G. Elburg – Een halve eeuw vriendschap. Twee Vijftigers in brieven 1943-1992. Bezorgd door Siem Bakker. Meulenhoff, Amsterdam, 392 blz. €19,95