Het boek Stijl

Waarom zou een recensie niet kunnen volstaan door alleen een bloemlezing te geven van sterke zinnen uit het besproken boek? Het boek Ont van Anton Valens zou volledig tot zijn recht komen als hier enkel een opsomming wordt gegeven van zinnen uit de roman. Want Valens’ boek staat vol briljante zinnen. Het is geen roman die drijft op een plot, nee, het is de stijl in Het boek Ont die de lezer naar het einde stuwt. Het zijn zinnen die je wilt herlezen, omdat er soms een mooie metafoor in schuilt, maar vooral omdat er iets te lachen valt. Ironie is Valens niet vreemd.

Neem de beginzin, waarin meteen de toon wordt gezet die in de rest van de roman zo sterk aanwezig is: ‘Het was dinsdagavond kwart voor acht en een van de laatste dagen van oktober in het roemruchte stervensjaar van de gulden, dat schitterende, harde betaalmiddel met zijn waaier van kleurige biljetten als de staart van een paradijsvogel, dat met goedvinden van de kroon door de directeur van De Nederlandsche Bank verkwanseld werd voor een grauwe eenheidsmunt waar er al zoveel van zijn en die de ‘euro’ wordt genoemd.’

Al snel maken we kennis met Isebrand Schut. ‘Vierendertig jaar, bier en het beoefenen van zittende sporten hadden zich uitbetaald in een ietwat plomp figuur en een beginnende onderkin.’ Hij heeft een tijd bij een callcenter gewerkt. Totdat hij een nieuwe cheffin kreeg. ‘Manja van der Ziel was wat Isebrands moeder ‘een carrièrevrouw’ placht te noemen. ‘Zo’n vrouw zou jij moeten hebben,’ vond ze. Manja was een ex-hockeykeepster van begin dertig. Ze had op hoog niveau gespeeld, maar na haar sportieve pensionering was ze nogal uitgedijd. Haar langwerpige gezicht, blonde vlechten en gevulde, rijzige gestalte deden hem altijd denken aan een moeflon-ooi op cowboylaarzen. Ze had een fikse bos hout voor de deur.’ Als lezer voel je al: dit gaat mis – al keert ze in de staart van het verhaal verrassend terug.

Isebrand ontvangt sindsdien een ww-uitkering. Om zijn leven enigszins weer op de rit te krijgen, richt hij Man&Post op. Een zelfhulpgroep waarbij deelnemers elkaars post openmaken. Hun motto: gedeelde post is halve post. Niet alleen brengen ze zo hun administratie op orde, voor sommigen betekent het ook: pijnlijke post doorschuiven naar een ander, zodat ze die zelf niet hoeven openen. Dat lijkt vooral voor Cornelis Meckering te gelden. Via de moeder van Isebrand komt hij in contact met Man&Post. Al bij de eerste ontmoeting overhandigt hij Isebrand een brief, waaruit blijkt dat zijn zoon Robert hem nooit weer wil zien.

Nee, het leven lacht de deelnemers niet toe. Toch proberen ze ieder op hun eigen wijze een nieuwe invulling te geven aan hun bestaan. Zo is er Jean-Luc de la Salle (‘Hij leefde van een bijstandsuitkering, maar had wegens administratief falen een strafkorting gekregen, zodat hij enkele leningen was aangegaan’) die van zijn wietplantage af wil of Sylvio Enklaar (‘Hij koesterde geen spaargeld of bezittingen. Zijn vaste lasten bestonden vooral uit de huur van een stacaravan op het terrein van caviaopvang Beertje even buiten Middelstum en daarbij behorende servicekosten.’) die graag veejay wil worden in het uitgaanscircuit in Groningen. Zelf is Isebrand ook geen evenwichtig figuur. Werkloos, en hij gaat ook nog eens gebukt onder een groetfobie.

Vooral de hoofdstukken over Meckering zijn sterk. Hij is het ultieme romanpersonage. Op een avond bij Man&Post neemt hij het woord. ‘Bij wijze van antwoord bracht Meckering zijn BV ter sprake, Meckering Consultancy, opgericht in 1986. De eerste daad van de BV had uit de aanschaf van een wedstrijdbiljart bestaan, vervolgde hij. Aan de anderen legde hij uit, op een toon alsof hij college gaf, dat het biljart, evenals een donkergroene BMW, een Voyager-terreinwagen, de gouden Mercedes-cabriolet, diverse woonhuizen, een Frans kasteeltje en een woonwagen, niet hem toebehoorden, maar de BV.’

Meteen wordt duidelijk met wat voor man we te maken hebben. Een man die alle aandacht opeist in een ruimte, die hier en daar BV’tjes opricht, in een grote wagen rijdt. Het is een levensgenieter, iemand die overal bulderend binnenkomt, iemand die lastige levensvragen laat beantwoorden door gewoonweg Het boek met alle Antwoorden (‘een vuistdik boek met een zwarte kaft’) open te slaan. Isebrand laat zich gemakkelijk door hem overhalen. Toch wordt Meckering nergens onsympathiek. Het is ergens ook een goeierd die zo graag weer contact wil hebben met zijn zoon. En het is zeker geen domme man. Samen met Isebrand werkt hij aan Het boek Ont, over het voorvoegsel ont-, een idee dat ontstaat tijdens een nutteloze reis naar het regenachtige Münster.

Valens’ roman is ook een ode aan de stad Groningen. Een ieder die er woont of er geregeld komt, herkent de talloze plekken die de schrijver zo sterk beschrijft. Alleen al de plek waar Isebrand woont: ‘Op de tweede etage van A­-Kerkhof 16, een onbeduidend pand tegenover de A-Kerk, met op straatniveau Ruitersporthuis Pel, stond Isebrand Schut voor het raam van zijn woonkamer te roken en keek naar het noodweer dat was losgebroken boven de stad. Het onweerde en een sluierdichte plasregen sloeg en beukte op het kerklichaam.’ En: ‘Over het algemeen wordt Groningen met de Martinitoren geasso­cieerd, en dat is ook wel terecht. Maar de gouden A-­Kerk, de num­mer twee op kerk-­ en torenspitsgebied in deze stad, is eveneens de moeite waard en bijna net zo markant en centraal gelegen. De mooie locatie van Isebrands woning daar pal tegenover betekende dat hij ondanks alles toch iets aparts had, haast iemand wás.’

Ook uit deze zinnen knalt de vertelkracht van Valens. Het ritme, het binnenrijm, de ironie. Tot slot daarom nog een kleine bloemlezing:

Gebiologeerd keek Isebrand naar het geweld waarmee de wolk die boven Groningen hing de kerk probeerde te verdrinken. Het huis van God wordt ontleed door het hemelwater, dacht hij, en doofde de sigaret.

Terwijl zijn moeder in haar glorietijd in bar­dancing Het Vierluik toch tot Miss Tolbert was gekroond en in mei 1970 zelfs de voor­kant van de Hitweek had gesierd, was Isebrand geen knappe vent om te zien.

De dissertatie over gemeentelijke automatiseringsprocessen waar Meckering al vijftien jaar aan bezig was, onder supervisie van diverse promotoren, die een voor een de laatste adem hadden uitgeblazen, werd opgegeven.

Als Sylvio lachte, dekte hij met de ene hand zijn mond toe, alsof hij zich schaamde voor zijn gebit, en petste met de andere zichzelf op de knie. In een spasme waarbij alle ledematen betrokken waren, van hoofd tot voeten, ruimde de gepantserde broeder even het veld voor een roze, weldoorvoed kind uit Westerwolde, dat over de dorsvloer rolde van plezier.

Bart Temme

Anton Valens – Het boek Ont. Augustus, Amsterdam, 350 blz. € 19,95.