Hoe sluit je mensen uit?

De beste manier om publiciteit te genereren is door iemand te beschuldigen van plagiaat. Bij Tzum kunnen we dat weten, want in het eerste nummer van ons blad stond een artikel over vermeend plagiaat van Arnon Grunberg. Achteraf bezien sloeg dat artikel (een vergelijking tussen De heilige Antonio en Het dikke schrift van Agota Kristof) nergens op, maar we genereerden wel direct publiciteit.

Zo’n relletje is altijd goed en aan de vooravond van de publicatie van Staande receptie van de Nijmeegse literatuurwetenschapper Jos Joosten werd bekend dat hij in het boek Elsbeth Etty van plagiaat beschuldigde. De twee stukken die dat bewezen, van Wikipedia en uit een onderzoek van Nel van Dijk en Susanne Janssen, laten onmiskenbaar zien dat Etty iets heeft overgenomen zonder bronvermelding. Ik zou het eerder slordigheden noemen dan plagiaat, want bij het laatste is kwade opzet in het spel. Ik ben het lang niet altijd eens met Elsbeth Etty, maar ik geloof niet dat dit een grote plagiaatzaak is. Daarvoor is het werkje ABC van de literaire kritiek teveel een gelegenheidsboekje en zijn de aangehaalde passages te miniem.

Ik vind het wel verbazingwekkend om te zien hoe Joosten iedereen verdacht probeert te maken die niet in zijn academische traditie past. In de verzamelde artikelen in Staande receptie hamert hij telkens op de wetenschappelijke onderbouwing van anderen, maar als hij zelf in enkele bijzinnen een collega afbrandt, dan ontbreekt daarvoor elke academische grond. Zo schrijft hij over de Groningse literatuurwetenschapper Frank Berndsen:

Juist zijn eigen theorievorming is nogal ad hoc, zijn terreinafbakening vaag en inwisselbaar, zijn onderzoeksmateriaal willekeurig en zijn definities simplificerend en reductionistisch.

Een academische jij-bak, want deze opsomming van tekortkomingen van Berndsen worden niet nader toegelicht. Dat is op zijn minst teleurstellend: wel anderen de maat nemen, maar zelf in gebreke blijven.

Het is opvallend om te lezen hoe graag Joosten de prestaties van anderen probeert te kleineren. Hij heeft af en toe zeker gelijk, ook in zijn artikel over Elsbeth Etty, maar de verbeten gretigheid waarmee hij publicaties van anderen afserveert, ondermijnt juist de wetenschappelijkheid waar Joosten zich graag op laat voorstaan. Vooral vrouwen moeten het bij hem ontgelden. Elsbeth Etty is het niet eens waard om een collega van Joosten genoemd te worden.

Het valt alleen maar toe te juichen dat een letterenfaculteit ervoor kiest op hoogleraarsniveau aandacht te geven aan de theorie en praktijk van literaire kritiek. Het is echter de vraag of de keuze van Elsbeth Etty een erg gelukkige is geweest. Misschien kan de volgende hoogleraar minder bijzonder zijn, maar wel gewoon ter zake kundig.

Weer een collega afgebrand.

Een licht seksistische ondertoon
Zou het bij Joosten steken dat Etty uit een andere traditie komt? Een journalistieke traditie. Dat zij kilometers heeft gemaakt in het schrijven van recensies en dat hij alleen maar publiceert over de publicaties van anderen? Om er maar een voetbalvergelijking in te gooien: je hebt voetballers, je hebt mensen die verslag geven van voetbalwedstrijden en je hebt nog mensen die in tv-programma’s commentaar geven op de wedstrijd en de verslaggeving. Zo zijn in het literaire proces de schrijvers het belangrijkst, critici spelen daarna een rol en pas op de derde plek komen de literatuurwetenschappers die weer de rol van de critici kunnen beoordelen. Mocht die hele tak van wetenschap verdwijnen, dan verandert er weinig. Een bijzonder hoogleraar wordt meestal gekozen op zijn ervaring, die belangrijker is dan zijn wetenschappelijke loopbaan. Los van je voor- of afkeur van de recensies van Etty kun je in ieder geval zeggen dat zij die jarenlange ervaring in het schrijven van literaire kritieken heeft. In tegenstelling tot haar collega.

Ik bespeur een licht seksistische ondertoon bij Joosten als hij de vrouwen in zijn boek bespreekt. Zo kan Elsbeth Etty niet rekenen en Pauline Slot kan dat ook al niet zo goed. De praktische ervaring van Etty telt niet mee bij haar bijzonder hoogleraarschap. Datzelfde geldt ook voor de kritiek die Joosten heeft op Dorrestein. Dorresteins pleidooi voor meer engagement in de literatuur en voor meer begrip van de critici voor die invalshoek, wordt (opnieuw: voor een deel terecht) door Joosten gewogen en te licht bevonden, maar die smalende toon als Dorrestein haar ervaring (in plaats van de wetenschappelijke aanpak) te berde brengt, maakt mij direct een aanhanger van de schrijfster.

Dorrestein zelf concludeert in haar artikel, sprekend als ervaringsdeskundige, want ze treedt ‘vrijwel wekelijks’ op voor een ‘grote groep lezers in een bibliotheek of multifunctioneel buurtcentrum’ in het land, dat haar toehoorders veel meer geïnteresseerd zijn ‘in ethische dan in esthetische kwesties’.  Voor deze gewone lezer zijn ‘vooral het verhaal en de morele dilemma’s van de personages van belang’.

Waarna de schrijfster op haar gebrekkige definities wordt afgebrand.

Ook hier ben ik eerder geneigd de schrijfster die uit haar ervaring spreekt (een ervaring die ik als interviewer van schrijvers grotendeels deel) meer gelijk te geven, dan de literatuurwetenschapper die probeert tot een juiste definiëring van de wetenschappelijke termen te komen. De derde vrouw die het moet ontgelden is Connie Palmen. In het pamflet Het geluk van de eenzaamheid gaat Palmen in op het verschil tussen hoge en lage literatuur. De werkwijze van Joosten is hier malicieus. Hij begint namelijk met een radio-interview waarin Frénk van der Linden de drive achter Palmens schrijverschap benoemde. Zie hoe Joosten via de band op voorhand de wetenschappelijke status van Palmen ondermijnt, want de auteur liet na om:

(…) de suggestie van Frénk van der Linden te weerspreken dat de drive achter haar schrijverschap lag in het feit dat zij geen cum laude had gekregen voor haar dissertatie: ‘Het is gewoon Connie’s wraak op die enige vrouwelijke hoogleraar, die in de weg stond dat ze voor haar proefschrift cum laude kreeg, terwijl al die mannen in de commissie dat wel hadden willen geven.’ Zelf was ik eerder verbaasd dan verontwaardigd over deze anekdote. Want voor zover ik wist, had Palmen überhaupt nooit een proefschrift geschreven. Wel een doctoraalscriptie, gepubliceerd als het al genoemde Het verschrikkelijke lot van de filosoof Socrates. Maar dat was bepaald geen dissertatie. Palmen liet zich de gepromoveerde status echter welgevallen.

Die vermaledijde Palmen doet dus alsof ze wetenschappelijk is, maar ondertussen. Nadat hij alle academische aspiraties van het pamflet van Palmen onderuit heeft geschoffeld, zet Joosten ook nog vraagtekens bij de geestelijke vermogens van de schrijfster. Dat is wederom een drogreden uit het seksistische trommeltje.

Het niveau van Palmens betoog is hier treurig, en dan ben ik nog vriendelijk. Wie Geert Wilders of Rita Verdonk op één lijn zet met literatuurwetenschappers, kunstbeschouwers en essayisten die op een serieuze manier de opkomst van engagement signaleren of de wenselijkheid ervan in debat willen brengen, is ofwel kwaadwillend of definitief geestelijk van het paadje geraakt.

Weer een schrijfster afgebrand.

Zullen we nog één vrouw afbranden? In de inleiding wordt Susan Smit in twee alinea’s afgemaakt. Dat mag natuurlijk en op grond van haar recensies heb je er ook alle reden toe, maar in een boek waarin wetenschappelijkheid centraal staat, is het niet goed om Smit af te rekenen op haar verleden als model.

Groeit het aanzien van de droogstoppelige criticus door het fotomodel of wint het fotomodel aan intellectueel gewicht door de criticus? Hoe dan ook staat vast dat we hier niet het beeld van de klassieke recensent zien. Waarschijnlijk ook is Susan Smit de enige literatuurcriticus die in een eerder leven een rol speelde in een softpornofilm voor SBS6.

We horen de literatuurwetenschapper zachtjes gnuiven achter zijn bureau. Wat maakt het nu uit wat Susan Smit heeft gedaan? Al had ze in een hardcore pornofilm gestaan, dat zegt nog niets over haar recensies. Val haar aan, maar doe dat wel op inhoudelijke gronden.

Kritiek op internet

Voor een internetsite als Tzum is het artikel over recensies op internet het meest interessant. Helaas gebruikt Joosten hiervoor een oud artikel met cijfermateriaal voor 2010. Tzum was toen nog niet in de lucht. Literair Nederland wel, maar die site wordt helemaal overgeslagen. Chrétien Breukers heeft op De Contrabas al aangetoond dat het cijferwerk van Joosten van geen kant deugt (ook mannen kunnen dus niet rekenen), maar hij eindigt zijn stuk door ook op de man te spelen (‘Mevrouw Etty zou heel goed functioneren als bibliothecaresse van een kinderdagverblijf en de heer Joosten zou als pedel geen gek figuur slaan.’) , waardoor hij zijn eigen goede argumenten overschreeuwt. Ik vermoed, maar dan spreek ik uit ervaring en dat is bij Joosten altijd gevaarlijk terrein, dat de wetenschapper er in dit hoofdstuk helemaal naast zit. Joosten concludeert: ‘De lezerskring is te beperkt, de criticus te weinig professioneel geoutilleerd en ten slotte is toenadering tot oude media een voorwaarde voor succes.’ Veel wetenschappelijke onderbouwing geeft Joosten niet en daar waar hij harde cijfers kan geven, slaat hij de plank mis.

Wie op dit moment bij een van de serieuzere recensiesites werkt, merkt in de praktijk op dat steeds meer uitgeverijen blij zijn met de extra aandacht die boeken en schrijvers kunnen krijgen. Niet alleen de gevestigde schrijvers, maar ook de minder bekende schrijvers komen aan bod. Het door Joosten aangehaalde Poëzierapport, op het laatst een onderdeel van De Contrabas, was een site waar ook aandacht besteed werd aan dichters die buiten de mainstream vielen (ook daar kan ik uit ervaring spreken). Jammer genoeg besteedt De Contrabas de laatste tijd weinig aandacht aan kritieken, maar de schrijvers die wel kritieken schreven vond ik over het algemeen uiterst professioneel en de kritieken waren meestal uitgebreider dan de stukken in de meeste kranten.

De lezerskring van literaire sites groeit. Dat kunnen wij bijvoorbeeld merken in onze bezoekersaantallen (ik wil ze graag beschikbaar stellen voor de wetenschap) en het voordeel van online recensies is dat ze altijd direct opvraagbaar zijn, wat lang niet bij alle kranten het geval is. Om een voorbeeld te noemen: de recensie van het laatste boek van Connie Palmen is sinds november vorig jaar 7438 keer bekeken, in april nog 340 keer. De recensie over Bonita Avenue van Peter Buwalda is sinds september 2010 6039 keer bekeken, vorige maand nog 315 keer. Dat betekent dat literaire recensiesites veel langer van waarde zijn voor uitgeverijen. Op den duur zullen de economische wetten gewoon gaan gelden. Naarmate de literaire bijlages in omvang verder zullen afkalven, en dat gaat gebeuren, zullen recensiesites op internet van groter belang worden. Die verandering vindt nu al plaats; over een paar jaar kan Joosten die onderbouwen met cijfers. Hopelijk de goede cijfers. Misschien bij een herdrukje van Staande receptie. Kan Joosten meteen meenemen dat Harry Mulisch inmiddels is overleden.

Dat is de alleszins lovenswaardige productie van vertalingen van levende auteurs en hun nieuwe titels in het Duits: Nooteboom natuurlijk, maar zeker ook Mulisch, Connie Palmen, Leon de Winter en tal van andere eigentijdse auteurs.

De receptie van Staande receptie is een apart receptieonderzoek waard. Na de aanvankelijke ophef over de plagiaatzaak hebben de grote landelijke kranten nu in alle rust het boek besproken. Negatief tot uiterst negatief besproken. In NRC Handelsblad schreef Menno Lievers dat Joosten zich meer opstelt als een polemist dan een wetenschapper en daar heeft hij gelijk in. Terwijl hij juist als wetenschapper iets had kunnen toevoegen aan het literaire debat. Voor mij introduceert Joosten de inzichten van twee Duitse literatuurwetenschappers: Renate von Heydebrand en Simone Winko, die iets extra’s toevoegen aan de argumentatiemodellen van Mooij (met in zijn voetspoor Boonstra). Het komt er geloof ik op neer dat niet alleen de interpretatie van de argumenten in kritieken onderzocht moeten worden, maar ook de normen en inzichten van de criticus en de manier waarop hij binnen het literaire veld functioneert. Althans, dat vermoed ik, want een echt goede inleiding geeft Joosten niet op dit gedachtegoed, terwijl een Nederlandse vertaling van het ondoorgrondelijk Duitse wetenschapsproza enorm verhelderend zou zijn. Ik ben althans altijd geneigd om Literatuurwetenschap: het raadsel der onleesbaarheid van Karel van het Reve te gaan citeren als ik zinnen als de volgende lees:

De ‘axiologische waarde’ definiëren Von Heydebrand en Winko als ‘den Maβstab, der ein Objekt oder ein Merkmal eines Objekts als “wertvoll” erscheinen läβt, es als Wert erkennbar macht. Auβerdem kann ein axiologischer Wert in einem gegebenen Wertsystem andere, von ihm abgeleitete Werte rechtfertigen.’

Een mooie kans om iets toe te voegen aan het receptieonderzoek is nu gesmoord in polemisch knalvuurwerk. Je schrikt even, maar je gaat vervolgens weer rustig slapen.

Coen Peppelenbos

Jos Joosten – Staande receptie. Vantilt, Nijmegen, 176 blz. € 14,95.