Geen vertroosting, verzoening, romantisering

De kunstenaar lijdt voor de kunst bij Thomas Mann. Het gaat niet om het romantische idee van het miskende genie, maar om de zwaarte van creëren. Tonio Kröger verlangt daarom ‘naar de gelukzaligheid van het gewone’. Niet alleen Tonio Kröger betaalt een hoge prijs voor zijn kunstenaarschap in het oeuvre van Thomas Mann. In Thomas Manns Doctor Faustus. Het leven van de Duitse toondichter Adrian Leverkühn, verteld door een vriend – onlangs verschenen in de mooie Perpetua-reeks van uitgeverij Athenaeum – Polak & Van Gennep – sluit Adrian Leverkühn een pact met de duivel.

Doctor Faustus is de fictieve biografie van Adrian Leverkühn, verteld door zijn goede vriend de filoloog Serenus Zeitblom. Het is een complexe roman, onder meer vanwege de essayistische uitweidingen. Zo waren de lezingen van muziekdocent Wendell Kretzschnar en de uitweidingen over de harmonieleer mij te machtig. Dit is mijn tekortkoming – vanwege mijn amuzikaliteit – en niet die van Thomas Mann. De complexiteit heeft eveneens te maken met de stijl van de roman, door de gecompliceerde syntactische structuur van de zinnen en hun proustiaanse lengte. Woorden zijn er volgens Zeitblom om ‘het verschijnsel te karakteriseren door het gevoel dat het opwekt, maar niet om het verschijnsel zelf op te roepen en weer te geven.’ Zeitblom weet dat hij de lezer belast met zijn uitweidingen over onder meer de muziek, maar de lezingen van Kretzschmar en, bijvoorbeeld, de discussies die Adrian voert met de leden van de vereniging Winfried ‘karakteriseren’ het geestelijke klimaat waarin Adrian en Zeitblom in verkeren.

Na zijn middelbare school gaat Adrian theologie studeren. Zijn echte liefde is de muziek en het duurt niet lang voordat hij stopt met zijn studie en kiest voor de muziek, want ‘alleen de kunst kon zwaarte geven aan een leven dat zich anders dood zou vervelen omdat het zo gemakkelijk was.’ Adrian wil een nieuw vorm creëren, niet voortborduren op oude stijlen of deze parodiëren – dat leidt slechts tot nihilisme. In het midden van de roman voegt Zeitblom het ‘protocol’ van Adrian in, een tekst die Adrian zelf heeft geschreven. In deze tekst voert hij een dialoog met de duivel. In ruil voor vierentwintig jaar muzikale genialiteit mag Adrian niet meer liefhebben: ‘Liefde is je verboden in zoverre zij verwarmt. Je leven zal koud zijn – daarom mag je van geen mens houden.’

Adrians vriend Zeitblom, deze ‘zoon van het humanisme’, is zijn tegenhanger. Hij is de burger, Adrian de kunstenaar. Zeitblom is de humanist en Adrian de koele en berekenende kunstenaar die de liefde inruilt voor de kunst. Zeitblom verhaalt liefdevol over zijn vriend, wiens leven hem meer doet dan zijn eigen leven: ‘Heb ik niet herhaaldelijk gezegd dat het leven waarover ik schrijft sympathieker, kostbaarder, opwindender voor mij was dan dat van mijzelf?’ Zeitblom vertelt zijn verhaal terwijl de Tweede Wereldoorlog volop aan de gang is, een oorlog die Adrian niet mee zal maken. Zeitblom geeft niet alleen commentaar op zijn eigen vertelling, hij geeft ook de status quo van de oorlog weer. De structuur van de roman bestaat uit verschillende tijden legt Zeitblom uit: ‘de tijd waarin de verteller zich voortbeweegt en die waarin het vertelde zich afspeelt.’ De vervlechting van deze tijden is het geniale van de roman. Wanneer Zeitblom begint aan zijn biografie over het leven van Adrian is het 1943 en als hij bezig is met het beschreven van de laatste levensfase van Adrian is de oorlog bijna afgelopen.

Eind jaren twintig komt Adrians neefje Nepomuk (‘Echo’) bij hem logeren. Hij wordt door het jongetje betoverd, langzaam ontstaan er scheuren in zijn harnas. Adrian gaat van zijn neefje houden en dat was nou net verboden. En daarom moet hij dood. Het jochie sterft. Het is de schuld van Adrian: ‘Wat een schuld, wat een zonde, wat een misdaad (…) dat ik hem in mijn nabijheid liet, dat ik mijn ogen aan hem verlustigde! Je moet weten, kinderen zijn van tere stof gemaakt, ze zijn al heel gauw gevoelig voor giftige invloeden…’ Als Echo is overleden richt hij zich op wat zijn laatste compositie zou worden: Dr. Faustus’ weeklacht.

En nu komt het geniale. Als Zeitblom dit stuk bespreekt is de oorlog bijna afgelopen. Eerst droomde Zeitblom van ‘de Negende symfonie, als morgenviering van Duitslands bevrijding – zijn zelfbevrijding.’ De schrikbarende slachtingen en gruwelijkheden die de nazi’s hebben gecreëerd in de afgelopen jaren zijn al doorgedrongen in het bewustzijn van Zeitblom. Een ‘Ode an die Freude’ is ondenkbaar nu de oorlog ten einde loopt: ‘wat wij hebben gezien overtreft in gruwelijkheid alles wat de menselijke verbeeldingskracht zich zou kunnen voorstellen.’ Net als Adrian, die een pact met de duivel sloot, zo ook verkocht Duitsland haar ziel aan de duivel. ‘Hoe eigenaardig verenigen deze tijden zich nu – verenigt de tijd waarin ik dit schrijf zich met die welke het bestek van deze biografie vormt!’ De tijd van het vertelde en de vertelling komen samen in de Dr. Faustus’ weeklacht: ‘een monsterwerk van de klacht’ ‘als een ontzaglijk variatiewerk van de klacht – en als zodanig negatief verwant aan de finale van de ‘Negende symfonie’ met zijn variaties van de jubel’. In haar interessante en informatieve nawoord vat Connie Palmen het Faust-thema kernachtig samen: ‘Aan het Faust-thema ligt altijd dezelfde vraag ten grondslag: wat ben je bereid op te offeren om wat te bereiken.’ De opoffering is groot, want wat rest is de klacht en niets anders dan dat. ‘Nee,’ schrijft Zeitblom, ‘dit sombere klankgedicht laat tot het laatst geen vertroosting, verzoening, romantisering toe.’

Koen Schouwenburg

Thomas Mann – Doctor Faustus. Het leven van de Duitse toondichter Adrian Leverkühn, verteld door een vriend. Vertaald door Thomas Graftdijk met een nawoord van Connie Palmen, Athenaeum – Polak & Van Gennep, 626 blz. € 34,95.

https://www.youtube.com/watch?v=qfhBJPX1DLQ