Er is altijd een patroon, maar soms zie je het pas als het uiteenvalt

Tragiek staat centraal in de weergaloze debuutroman De wezenlozen van Wytske Versteeg. De roman thematiseert het universele, tragische lot van ieder gezin: ouders willen kinderen vanuit liefde en voeden hen op met de beste bedoelingen, maar de uitkomst is (vaak) anders dan gewild. Dit gezin bestaat uit vader Siegfried, moeder Clarissa, de tweelingzusjes Ismeen en Gone en Siegfrieds broer George. Gone heeft zich, na de dood van haar vader, voor het oog van de natie doodgehongerd in het huis van haar oom George. Dat huis, dat volhangt met camera’s, heeft hij overgehouden aan een realityshow waarin de meest monsterlijke deelnemer zou winnen.

Vier zorgvuldig gestileerde innerlijke monologen schetsen samen het beeld van dit ontwrichte gezin. Iedere stem vertelt een eigen verhaal. Ismeen is de eerste die haar verhaal vertelt. Haar vader is gestorven, haar tweelingzusje Gone heeft zichzelf doodgehongerd na de dood van haar vader en zij heeft zich teruggetrokken op een plek bij het strand, buiten bereik van haar vriend Peter, haar moeder en haar oom. Ze wacht daar tot de wereld haar zusje vergeten is, ruimte heeft gemaakt voor haar.

(…) een halve tweeling is nu eenmaal geen heel mens”. Vroeger werden de twee meisjes altijd als de tweeling gezien. “ Ze zagen ons altijd in enkelvoud: we hadden weliswaar twee lichamen, maar niet meer dan één ziel. Die ziel was Gone. Ik kon haar nadoen maar niet vóór zijn, kon haar spreekbuis zijn, maar had geen eigen stem. (…) Zij bepaalde hoe we onze dagen indeelden, wat de regels waren van de spelletjes die we speelden en hoe we de rollen verdeelden.

Ook als Gone haar vermogen om te spreken verliest, door een ziekte die op zesjarige leeftijd toeslaat, blijft ze het zwijgende middelpunt van het gezin door de vreemde acties die ze onderneemt. Soms stort ze zich zomaar van een muur en Ismeen beseft zich dan dat er een moment komt dat ze niet meer mee kan doen met de spelletjes die haar zusje bedenkt. Ook niet als ze het heel graag zou willen. De animositeit die ze voelt ten opzichte van haar zusje heeft alles te maken met haar vaders houding. Hij verafgoodt Gone, omdat zij alles representeert wat hij zou willen, maar nooit zou durven. Gone is in zijn ogen al heel, ze heeft geen wederhelft nodig.

Hoe harder Ismeen haar best doe om zijn onverdeelde aandacht te krijgen, om door hem gezien te worden, hoe minder ze hem boeit. Hij houdt ook fysiek afstand ten opzichte van haar, terwijl hij Gone tegen zich aantrekt als een puppy. Als ze negen is, smoort hij haar zelfvertrouwen: ‘Je wordt een vrouw, Ismeen, snel zul je geen meisje meer zijn. En als je een vrouw bent, hm, ben je geen dochter, kun je geen dochter meer zijn. Geen dochter van je vader, hm, niet van mij.’ Vanaf die dag is Ismeen bang om volwassen te worden. Als ze borsten krijgt, geeft hij haar de doodsteek: “Jouw lichaam heeft geen literaire kwaliteit”.

De tweede stem die aan het woord komt, is die van George. Hij is de buitenstaander in het gezin. Gone trekt bij hem in, omdat ze zich prettig bij hem voelt als haar vader wordt opgenomen in het ziekenhuis. Hij is blij dat ze hem uitverkoren heeft. Al zo lang is hij alleen. Als jochie was hij de verschoppeling, het te dikke kind dat eeuwig en altijd gepest werd. Ook ten opzichte van zijn broer Siegfried heeft hij zich van jongs af aan minderwaardig gevoeld. Siegfried laat zich voorstaan op zijn kennis, terwijl George meedoet in een realityshow en doet wat het publiek het liefste ziet: het monsterlijke. Tijdens de show zegt hij tegen de kijkers: ‘Ik houd me aan de regels van het programma. Ik doe wat van mij gevraagd wordt: ik pest. Ik pest en jullie kijken. Als schapen kijken jullie.’

Als George het huis wint, omdat hij als enige zijn geheim heeft weten te bewaren, voelt hij echter geen triomf. Hij had graag zijn geheim gedeeld. Zijn hoofdstuk thematiseert het voyeurime in de huidige maatschappij en de voorliefde van televisiekijkers voor programma’s als ‘Big Brother’ en ‘De Gouden Kooi’. Georges verhaal bezorgt je als lezer een ongemakkelijk gevoel. Want ook jij als lezer bent geïntrigeerd door zijn geheim, door de ontwrichting van dit gezin. En ook jij, als lezer, staat erbij en kijkt ernaar.

Net als Clarissa, de derde stem in het boek. Haar levensdoel is het verzorgen van anderen, het redderen. Nergens in haar leven grijpt ze in als ze het te ver vindt gaan. Als de tweeling op zesjarige leeftijd besloten heeft te stoppen met eten (Ismeen volgt Gone), verzet ze zich even, maar ze laat zich overvleugelen door haar man; ze is jonger, minder kalm dan hij en ze voelt zich de mindere omdat hij in het bezit is van kennis die buiten haar bereik ligt. Zo laat ze haar man continu begaan met de tweeling met als resultaat dat ze geen band heeft met haar dochters. Ze noemen haar niet eens mama, maar spreken haar aan bij haar voornaam. Pas als Gone overleden is, realiseert ze zich hoe haar leven eruit heeft gezien:

Het was geen kwade wil, alleen maar onvermogen, zo langzaam waren alle afstanden gegroeid. Als in een zwart, kwaadaardig sprookje waarin niemand nog hun huis had kunnen vinden, ook haar ouders en haar broers niet die haar gewaarschuwd hadden, nooit begrepen hadden wat ze moest met zo’n oude vent, zo’n intellectueel, en uit hun mond was dat een scheldwoord. Wat overbleef was de vraag hoe het had kunnen gebeuren.

Clarissa (haar naam zegt het al) ziet het meest helder waar het mis is gegaan. Haar hoofdstuk lijkt daarmee op de functie van de rei in een klassieke tragedie: observeren en becommentariëren. Het laatste hoofdstuk is voor de pater familias, de classicus Siegfried van Oort. Hij is getekend voor het leven door zijn moeder. Versteeg verwoordt op een uiterst subtiele wijze wat er is voorgevallen.

Zijn moeder had altijd verlangd naar iets wat buiten het bereik lag van zijn vader, en misschien was het alleen een tijd die hij belichaamde, was hij alleen het stolsel van momenten die voor haar al lang voorbij waren. Veel later pas begreep hij werkelijk hoe zoiets wordt genoemd, en hij besloot dat het de woorden moesten zijn geweest die alles zwaar en onherroepelijk hadden gemaakt wat eerder vluchtig leek en bijna teer. Woorden hadden hen uit elkaar getrokken, prikkeldraad gespannen, onontkoombare grenzen vastgelegd. Wat hij niet begreep was hoe die woorden iets hadden gedefinieerd en ingekleurd wat hijzelf niet begreep, hoe ze het donkere, het roze hijgen hadden blootgelegd, maar de verwarring en de tederheid verborgen achter meedogenloos stenen geboden. Ze namen hem af wat er eerder was geweest, hoe bijzonder zijn moeder hem had gemaakt, een uitverkorene.

Hij verschuilt zich vanaf dat moment in de klassieke literatuur. Het liefste zou hij de tijd willen laten stilstaan, zo bang is hij om te leven. Ook als hij Clarissa gevonden heeft en kinderen met haar heeft gekregen, overheerst de angst. Hij houdt zich krampachtig vast aan de woorden en mythen uit klassieke werken. Zijn dochters moeten van hem ook koste wat kost een klassieke naam, ook al wil Clarissa de kinderen niet met zo’n naam opzadelen. Als hij eenmaal op zijn sterfbed ligt, realiseert hij zich waar het mis is gegaan: ‘Als hij iets had moeten leren, was het aanraken geweest.’ Siegfried symboliseert de onmacht van een vader om ouder te zijn. Hij ziet de onschuld, de vreugde van zijn eigen kinderen en de kinderen in zijn klas, maar hij kan er niets mee. Hij is zelf te gemankeerd.

Siegfrieds verhaal heeft Versteeg tot het einde bewaart. Hij is de tragische held die de rampen die hem overkomen over zichzelf afroept. Hij is de man bij wie al het onheil is begonnen, maar hij kan niet verantwoordelijk gesteld worden voor dat onheil. ‘In een tragedie is iedereen schuldig, maar niemand verantwoordelijk, elk speelt zijn eigen rol en krijgt zijn deel.’ Zo heeft Versteeg de roman een bewonderenswaardige compositie gegeven. ‘Er is altijd een patroon, maar soms zie je het pas als het uiteenvalt,’ zegt Siegfried tegen zijn dochter Ismeen. Versteeg begint haar roman met het uiteengevallen gezin en beetje bij beetje laat ze de lezer een patroon ontwaren.

De wezenlozen is een gecondenseerde roman met een bijzondere compositie. Het eerste hoofdstuk is complex en geeft veel informatie die pas veel later in het boek duidelijk wordt. Als het boek uit is, komt het verhaal van Ismeen tegen het achterdoek van de andere levens tot zijn volle recht. Toch is het belangrijk dat Ismeen het boek opent, want zij is de echte hoofdpersoon. Op zichzelf bestaat ze niet. Zij lijdt onder het tweeling-zijn, zij is het product van haar opvoeding, van hoe haar ouders haar hebben gevormd. Haar verhaal grijpt je het meest aan, omdat zij (net als een hoofdpersoon uit een naturalistische roman) de speelbal lijkt van haar omstandigheden. Versteeg heeft een zeer rijk boek geschreven, dat wemelt van de motieven, de verwijzingen naar de klassieke literatuur en de fraai gestileerde zinnen. Geen boek dat je gemakkelijk wegleest ’s avonds in bed door de precisie waarmee het geschreven is, maar wel een boek om te koesteren, met zinnen om vaak te herkauwen.

Miriam Piters

Wytske Versteeg – De wezenlozen. Prometheus, Amsterdam. 200 blz. € 17,95.