In de inleiding – ‘Invuloefeningen (Movies movies)’ – van Hip hip hip voor de antikrist van Heere Heeresma gaat het over kinderporno in

wat notities over het boek dat volgt.

Aanleiding tot het schrijven ervan was een serie pornografische foto’s op prentbriefkaartformaat. Als saillant detail mag hieraan toegevoegd worden dat deze foto’s doordat ze situaties met kinderen verbeelden zelfs in Denemarken Vrijgemaakt tot een verboden genre behoren. In deze reeks was hoegenaamd geen story te ontdekken. Je kon ze eindeloos op volgordes leggen. Het enige bindende element waren de personen; hun verhaal het aannemen van posities, waaronder veelvuldig oraal-genitale posities.

Reeds bij een eerste, oppervlakkige bestudering viel mij de levendigheid der gelaatsuitdrukkingen op. Dit sprak zo sterk dat de obsceniteit van het gebeuren er in belangrijke mate door werd bepaald. Het was zonder de geringste twijfel duidelijk dat de slachtoffertjes en hun volwassen meesters tijdens de séances aan onversneden emoties ten prooi waren. Deze ongespeelde opwinding maakte de afbeeldingen, die anders misschien als onsmakelijk, want onestetisch, bestempeld hadden kunnen worden, tot evenzoveel kostelijke menselijke dokumentjes.

De volwassenen op deze foto’s worden door Heeresma omschreven als ‘een kol van een wijf van rond vijfenveertig en een besnorde, bijzonder onaantrekkelijk geproportioneerde heer’.

Opvallend: mij zijn nauwelijks oorspronkelijk Nederlandstalige boeken bekend waarin sprake is van een volwassen vrouw die het aanlegt met een minderjarige – ik kom tot twee: Simon Vestdijk vertelt in Kind tussen vier vrouwen over de inwijding van de jongeheer des huizes door het dienstmeisje; Sal Santen schrijft in Deze vijandige wereld:

Kinderdieven bestonden er net zo goed, daar moest je voor uitkijken, dat zei moeder altijd, van vreemde mensen mag je geen snoepje aannemen. Ook niet van Gonnie op de Bloemgracht, die vlak bij het eierpakhuis woonde? Die gaf altijd een snoepje als ze je mocht helpen met piesen, maar dat mochten we thuis niet vertellen, anders kregen we niets meer.

Zouden dat soort relaties schaarser zijn omdat moederlijke gevoelens sterker zijn dan seksuele gevoelens; is een verhouding tussen vrouw en kind een nog groter taboe dan die tussen man en minderjarige, omdat in de huidige samenleving de mening overheerst dat moederschap de hoogste roeping van de vrouw is; of, totaal tegenovergesteld, wordt het niet gezien als misbruik maar als inwijding van een vroegrijpe mazzelpik? Wie van de drie? Een combinatie? Als je het weet mag je het zeggen.

(Ietwat buitenliterair, maar toch de moeite van het vermelden waard: de dichter Hendrik de Vries was gek op jongemeisjesbillen, een voorliefde die in zijn grafische werk is terug te vinden, niet in zijn literaire kunst; terwijl Boudewijn Büch meermaals in interviews heeft verklaard zich seksueel aangetrokken te voelen tot minderjarige jongens.)

Hoewel een column (of twee) niet de plaats is om het onderwerp ‘pedofilie in de Nederlandstalige letteren’ uitputtend te behandelen, streef ik toch (als altijd) zo veel mogelijk naar volledigheid. Dus moet ik hier ook nog noemen A. Moonen, Jef Geeraerts, S. Carmiggelt, L.H. Wiener en Maarten ’t Hart. Moonen, omdat die zijn lul overal wel in wil stoppen, dus ook in een minderjarige (hij maakt hier geen onderscheid tussen jongens en meisjes, hij discrimineert niet –  in ‘De stiefzoon’ schrijft hij: ‘Dit jaar wordt hij 13 en we volgen allebei de groei van zijn piemeltje, dat soms zo lollig onder ’t nauwelijks waarneembare dons rust of zich verheft met vurig rood vrijkomend topje. Eén keer zag ik zijn balletjes in ’t gladde zakje bewegen.’ En in Verbanning: ‘twee buurmeisjes van zeven jaar kwamen iets uit de tuin ophalen dat weer eens van tweehoog naar beneden was gevallen […] Poëzie vlamde in mij op. Zo de kontjes niet door een jurkje aan welvende aftekening onttrokken waren geweest, ik zou hebben toegetast uiteraard.’); Geeraerts, vanwege de volgende passage op de eerste pagina van Gangreen 1 Black Venus: ‘ze was net dertien en de tepeltjes stonden nog buitenwaarts en schuin omhoog gericht en lang duurt zoiets niet in de warme landen, maar die hele vier godverdomde maanden hebben we doorgebracht in een roes van geraffineerd oosters genot’; en Wiener, omdat in één van zijn verhalen een leraar dreigt te bezwijken onder de verleidingskunsten van één zijner leerlinges. Carmiggelt en ’t Hart verhalen over leerkrachten die leerlingen betasten, bij deze twee auteurs wordt de zaak vanuit de ervaring van het kind beschreven. Simon Carmiggelt in ‘Vroeger’:

Als we moesten tekenen naar een voorbeeld – een vaas met slagschaduw of een gipsen masker – ging hij de meisjes helpen. Eerst keek hij een poosje over de schouder van zo’n wichtje heen en dan zei hij: ‘Nee, laat mij maar eens even….’

Hij ging dan zitten, nam haar op zijn knie en begon te tekenen, waarbij hij zijn linkerhand van achteren in haar bloesje liet verdwijnen, om strelend te verwijlen op haar blote rug. Hij deed het achteloos en neuriede er opgeruimd bij. Het meisje zat als gehypnotiseerd en in de klas viel een gespannen zwijgen.

Maarten ’t Hart in ‘Ontucht’:

Als wij het uur vóór hem gymnastiek hadden gehad en naar vers zweet ruikend het lokaal binnenstormden, werd hij blijkbaar opgewonden. Dan trok hij altijd van een van de jongens uit de klas, zogenaamd bij wijze van bestraffing, onverhoeds het overhemd uit de broek. Vervolgens trok hij je ondergoed los en legde dan zijn grote hand op je blote rug. Die hand raakte in staande trilling, en hij deed dan net of je rug een raam was en gezeemd moest worden.

’t Hart besluit met:

Al die opschudding en verontrusting over iets wat in wezen zo natuurlijk, zo onontkoombaar en, in de meeste gevallen, zo onschuldig is. […] Het is dit soort opschudding die kinderen traumatiseert, niet het gebeuren zelf. En in een land waarin men moordenaars naar huis stuurt omdat de politie bij het onderzoek een vormfoutje gemaakt heeft, is het onzedelijk een man die af en toe een jongetje betast achter de tralies te werpen.

Mij lijkt het van groot belang voor de rechtszekerheid dat mensen wegens vormfouten kunnen worden vrijgesproken, maar verder ben ik het volkomen eens met ’t Hart.

Ook in ’t Harts roman Het woeden der gehele wereld komt pedofilie ter sprake:

‘Als je je broek en je onderbroek even voor mij uitdoet, krijg je van mij een kwartje,’ zei Vroombout.

Waarom hij ervoor betalen wilde om mij half bloot te zien, begreep ik niet […] Zonder iets te zeggen, zonder hem aan te kijken, ging ik staan en toen deed ik, haastig gebakerd als ik blijkbaar nu eenmaal ben, vliegensvlug mijn broek en onderbroek uit. […] Hij diepte uit de linkerjaszak van zijn uniform een zaklantaarn op, knipte hem aan, en scheen met de, dankzij het zomerzonlicht vrijwel onzichtbare lichtstraal, op mijn geslacht. Die lichtstraal leek haast een vinger. Hij tastte de hele omtrek van mijn pik en mijn ballen ermee af.

Tot slot noem ik Gerard Reve, die in meerdere van zijn boeken koketteert met de voorkeur van zijn levensgezel voor twaalf- tot veertienjarigen, en die zijn hoofdpersonen menigmaal laat dagdromen over het tuchtigen en tot seksslaaf maken van minderjarige jongens. Probleem bij Reve is, dat je nooit weet wat hij meent – niets is zeker; behalve dat hij homo, katholiek en racist was.

Over de mening die de gemiddelde Nederlander en Vlaming erop nahoudt aangaande pedofilie schreef Michel Dhondt (het danserige Astère had hij inmiddels van zijn schrijversnaam geamputeerd) in Sinbad de Zeerover (het in de tekst genoemde telefoonnummer 22.22.22 is het huidige 112):

Op lichtmis, bij de uitgegraven fundering van de Magdalenakerk in de Spaarndammerbuurt, kwam er een man geruisloos aangereden in zijn auto en stopte bij de rand van het trottoir. Hij stapte snel uit, liep naar een jongen die spelend op een afsluiting klom en greep hem.

Zonder op de omstaanders te letten, begon de man de jongen te slaan, sleurde hem mee naar zijn auto en smeet hem naast zich op de bank. Terwijl hij wegreed, sloeg hij verder met zijn vrije hand; de jongen huilde machteloos.

De omstaanders waren onbewogen; één man hing uit een raam en lachte grimmig en tevreden. Wat zou er zijn gebeurd als de man de jongen in zijn armen had genomen en gezoend? De mensen zouden hem afgetuigd hebben en u had vast de politie opgebeld (22.22.22).

Karel ten Haaf