Leer ons den tijd

Het raam van de kamer op de zevende verdieping van het luchthavenhotel waar ik verblijf, kan niet open. Een gevalletje verdronken kalf, gedempte put, denk ik. Kamers als deze lijken te zijn ontworpen voor suïcidalen die behoefte hebben aan een laatste zetje. Zielloos, onpersoonlijk, eenzaam… you name it. Loudon Wainwright heeft er een geestig nummer over geschreven, Road ode:

Open up that drawer and there’s that bible,

God’s honest truth, but you’re not liable

to use it you prefer myth and libel.

That’s ‘cause you’re out on the road.

Soms, als ik niets te lezen heb en de tv-keuze beperkt is tot drie nationale kanalen en betaalporno (hoe zou dat op je creditcardafrekening staan: mums who make you cum, € 3,99?) doe ik die la weleens open, om te zien hoe psalm 90:12 in de landstaal klinkt. Op deze bewolkte augustusochtend, op een kwartier rijden van het vliegveld is dat:

Opeta meille, miten lyhyt on aikamme, että saisimme viisaan sydämen.

Een wijsheid die ik in mijn eigen taal al ken zolang ik kan lezen. Mijn grootmoeder borduurde het in sierlijke letters op een katoenen lap en lijstte het in: ‘Leer ons den tijd des levens kost’lyk achten.’ Het is tekenend voor mijn grootmoeders blijmoedigheid dat ze het voorafgaande vers (90:11, ‘Wie kent de sterkte Uws toorns, en Uw verbolgenheid, naardat Gij te vrezen zijt?’) niet heeft meegeborduurd.

Ik moet bekennen dat ik er in de regel moeite mee heb het leven van zijn zonnige kant te zien. Maar de afgelopen week was een eitje. Ik bracht mijn dagen door in het soort landschap dat bijbelgenootschappen graag gebruiken als achtergrondje voor hun blijde boodschap. Geen kunst om daar – temidden stromende bergbeken en rotsachtige velden vol wilde bessen en paddenstoelen – het leven kost’lyk te achten.

The thought was forced on me that no matter how coolly or sensibly or gracefully I might one day learn to live my life, I would always at best be a visitor in a garden of enamel urinals and bedpans, with a sightless dummy-deity standing by in a marked-down rupture truss

noteerde ik zo’n vijfentwintig jaar geleden in mijn dagboek. Regels uit Salingers ‘De Daumier-Smith’s Blue Period’ die ik toen voor diepzinnigheid hield. Maar een man wordt ouder. Ik voel me niet meer verwant met de verteller uit Salingers tragi-komische verhaal. Liever dan me grimmig vast te bijten in de geëmailleerde pispotten van Salinger, sla ik de hotelbijbel nog eens open en lees psalm 23:2 (‘Hän vie minut vihreille niityille, hän johtaa minut vetten ääreen, siellä saan levätä.’) Dankzij mijn grootmoeders vermogen om de krenten uit de bijbelse pap te plukken, kan ik zelfs het uitzicht op de parkeerplaats van hotel Bonus Inn zeer goed verdragen.

Erik Nieuwenhuis