De zomerluiheid (vervolg). Het begin van de ‘29 september 2005’ gedateerde brief aan ‘Daniël’ (hoofdstuk ‘Licht leppend’) uit mijn – nog? – ongepubliceerde De Hoofdpersoon. Romance in brieven:

Wat is liefde? Die vraag moet ik zien te beantwoorden voordat ik een zinnige en zinnelijke roman over dat onderwerp kan gaan schrijven. Laat ik met het onderzoek daarnaar beginnen in mijn brieven aan jou, dat lijkt me het meest zinvol, dan hebben ze ook een meer direct doel en niet alleen maar diagnostische waarde. Uitgebreide mails met sterk essayistische inslag – en dus ook, daar ontkomen we dan niet aan, met veel (te veel?) citaten: want waarom herformuleren wat een ander al duidelijk op papier heeft gezet?

Ik sla nu de waarschijnlijk lange weg in, die uiteindelijk leiden moet naar een alomvattend boek over de liefde.

Dus: wat is liefde? Dat er liefde is, dat weet iedereen. Het is net als met tijd: iedereen weet dat er tijd is; maar wat tijd is? – ook de wetenschap heeft nog geen antwoord op die vraag. Ja: tijd is een eigenschap van materie. Maar wat het nou precies inhoudt, daarvan heeft men geen idee.

Over het zijn van de liefde hoef ik dus geen woorden vuil te maken: liefde is. Ik moet het hebben over het wezen ervan. De meest zinvolle, de meest vruchtbare, en, hoe paradoxaal dat ook klinkt, de snelste manier om tot de kern van de zaak te komen, is volgens mij: de omtrekkende beweging: door te trachten de randverschijnselen van de liefde te verklaren – verschijnselen die deel uitmaken van de kern, van het wezen van de zaak – kom ik waarschijnlijk het dichtst bij de formulering die raakt aan een bevredigend antwoord.

En wat zijn dan die randverschijnselen? Verliefdheid, paarvorming, seksualiteit, voortplanting, geilheid of lust, erotiek, pornografie en prostitutie. Er is een merkwaardig iets, dat dwars door de verschillende – door mij zeker niet uitputtend opgesomde – randverschijnselen heenloopt; wat op zich al aangeeft dat het moeilijk, zo niet onmogelijk is, om de verschillende onderdelen los van elkaar te behandelen en (trachten te) verklaren. Waar ik op doel is: de seksuele fantasie.

Ter afbakening daarvan: er is wat mij betreft een duidelijk verschil tussen aan de ene kant wensen en verlangens, en aan de andere kant fantasieën. Over het eerste spreek je met je seksuele partner, over het tweede niet. Zo kan het bijvoorbeeld zijn dat je het opwindend vindt als je vriendin een jarretelgordel draagt of haar kisten aanhoudt in bed, of dat je graag toekijkt terwijl je vriend masturbeert. Dat zijn zaken waarover te praten valt met je verloofde. (Terzijde: zelf heb ik het niet zo op jarretelgordels, ik ben bang dat zo’n elastiek tijdens de daad losschiet en mij vol in de zak raakt.)

Verder maak ik een onderscheid tussen dagdromen en fantasieën. Om dat verschil te illustreren kan ik misschien het beste Gerrit Komrij citeren, die in De klopgeest schrijft: ‘Mannen hebben hun fantasieën. Bij de geringste toeschietelijkheid of aanhankelijkheid van een vrouw slaat hun verbeelding op hol. Bij de geringste suggestie van toeschietelijkheid al. Voor een man bestaat iedere vrouw uit twee vrouwen, de aangeklede en de niet-aangeklede. De ene gestalte is er voor hem nooit zonder de andere.’ Wat Komrij hier fantasieën noemt, zijn dagdromen – die ik overigens veel minder vaak heb dan Komrij suggereert: ik zie lang niet alle toeschietelijke vrouwen onmiddellijk in de blote kont voor me. De enigen die ik bloot zie, zijn vrouwen van mijn gading – en dat zijn er niet zo veel: ze moeten lang zijn, slank, nauwelijks heupen hebben en borsten van niks. (Ik denk eigenlijk dat Komrij hier niet al te subtiel wraak neemt op heteromannen, het gros waarvan, of op zijn best toch in ieder geval een aanzienlijke minderheid – bijzonder onbenullig – denkt: elke homo wil mij in de reet nemen.) Maar goed: dagdromen zijn eigenlijk spontane, door de werkelijkheid van het moment getriggerde aanvallen van geilheid, terwijl fantasieën de vorm zijn waarin verlangens die veel dieper liggen zich openbaren.

Lijken de fantasieën van verschillende personen op elkaar (bestaat er een ‘archetypische fantasie’)? Ongeacht sekse? Leeftijd? Opleidingsniveau? Sociale klasse? Cultuur? Zijn seksuele fantasieën uitvoerbaar? En zo ja: houd je na de verwerkelijking ervan dezelfde fantasie, of ontwikkel je een andere? Heeft ieder individu één fantasie, waarop gevarieerd wordt – of kan een persoon meerdere fantasieën hebben die naast elkaar bestaan?

Uit de formulering van de laatste vraag valt af te leiden, dat ik zelf maar één (basis)fantasie heb; een fantasie waarvan de grondslag dezelfde is zolang ik me kan herinneren. De invulling veranderde in de loop der jaren – soms een beetje, soms een boel – maar de basis bleef gelijk. Ik heb geen idee of dat bij andere mensen ook zo is: fantasieën zijn zo privé, daarover spreek je met niemand; zelfs niet met je partner of je beste vriend of vriendin.

En hoewel ik niet bepaald bleu ben, is het dan ook niet zonder schroom dat ik mijn fantasie aan het papier toevertrouw – alles voor de ontsluiering van het raadsel, alles voor de kunst en wetenschap.

Het schrijven over, beschrijven van een seksuele fantasie zou wel eens een novum kunnen zijn in de literatuur van de Lage Landen. Ik ken er in ieder geval geen voorbeeld van (de erotische beschrijvingen in het werk van papieren schuinsmarcheerders als bijvoorbeeld Peter Andriesse (aanrader: Zuster Belinda, een boek vol geile apekool), Louis Paul Boon (zijn Zomerdagdroom bijvoorbeeld, of Eros en de eenzame man), Herman Brusselmans, Jan Cremer, Ronald Giphart, Hermine Landvreugd, Laurie Langenbach, Guus Luijters, Hans Plomp, Gerard Reve, Monika Sauwer en Mischa de Vreede doen toch meer aan als bedenksels dan als diep doorvoelde privé-fantasieën; terwijl de erotiek in het werk van Jan Arends (

Ze heeft

lelijke benen

benen

maar

ze heeft laarzen

aan.

Ze heeft

te dikke billen

maar

ze heeft

een rijbroek

aan.

Ze heeft

te slappe borsten

maar

ze heeft

een zweep

in haar hand.

Ze is

prachtig.

), A. Moonen (zijn gehele oeuvre) en Jan Wolkers (met name in het meesterwerk Turks fruit) helemaal niets met fantasieën te maken heeft, maar alles met de werkelijkheid). Marcella Baete komt nog het dichtst in de buurt, in het buitengewoon lichamelijke boek De bondgenoot (dat gaat over een vrouw die ME heeft (mijns inziens trouwens een modeziekte, maar dat maakt de klachten niet minder reëel) en die zich dus constant bewust is van haar lichaam) schrijft ze over een seksuele fantasie; of eigenlijk over een natte droom (zonder die droom direct te beschrijven – dat is haar te particulier, denk ik; terwijl Baete toch één van de meest openhartige auteurs is uit de Nederlandstalige literatuur): ‘Die nacht droomde ik van een onbekende man. Zeemzoete kussen. Kussen waaraan een bovenmenselijke liefde bleef kleven. Kussen die als goudvinken neerstreken. Als bergen bleven staan. Hete kussen die als tunnels door mij heen liepen. Kussen die raasden als lorries door een mijnschacht. Kussen waaraan ik merkte – eenmaal wakker – hoe eenzaam ik was. Ik had gedroomd over de bezielde buitenkant van de dingen van de liefde, ik had me verdiept in de breedte. Maar ik gaf er niet om. Die droom was er geweest omdat ik dacht dat lichamelijke liefde ook een reden van bestaan had, dat ik opnieuw zou kunnen leren wat menselijke aanrakingen konden betekenen. Warmte. Geluk. Zaligheid. Vertrouwen. Verlegenheid die in mijn ziel zat.’

(Ik bedenk me nu dat het door een eenzijdige spiegel gadeslaan van een zich onbespied wanende jonge vrouw, zoals Willem Frederik Hermans beschrijft in Au pair, misschien ook wel een op schrift gestelde fantasie is.)

(Na dit geciteer en genamedrop geef ik nu het woord aan Herman Brusselmans. Een fragment uit De Geschiedenis van de Wereldliteratuur: ‘Godverdomd, ik krijg wat van die gasten die vuistdikke romans gaan schrijven om te bewijzen dat ze al ’s van Wittgenstein en Co gehoord hebben. Zulke eikels willen dan – naast het overkalken van fragmenten uit de boeken van hun idolen – ook nog zélf wat te berde brengen’.)

(Dat ik hierboven geen gewag maak van Heleen van Royen, is omdat ik haar boeken niet tot de literatuur reken; dat ik haar hier toch even memoreer heeft als reden: naar aanleiding van Heleens debuut schreef ik een filmscenario dat ik je niet wil onthouden.

Passievruchtspel

scenario

[naar de roman ‘De gelukkige huisvrouw’ van Heleen van Royen]

De ooftrolspeelster, een peervormige blote juffrouw, zegt ‘rabarber rabarber’ terwijl ze zich onledig houdt met een banaan.

)

En wie nu denkt (hoopt?) hier op Tzum mijn seksuele fantasie(en) te lezen te krijgen moet ik teleurstellen. Mocht De Hoofdpersoon ooit verschijnen, dan is er een herkansing.

Voor nu: leve de zomer – en dan niet alleen leve de zon maar vooral ook leve de vrouwen met weinig kleren aan.

Karel ten Haaf