Ontmaagdingsmarathon

Ik ben in Oud Rotterdam ontmaagd, door een Turk die geen Nederlands sprak. Helemaal waar is dit niet, hij wist bijna accentloos ‘neuken’ te zeggen, ook met ‘nu’ kon hij goed uit de voeten – om over de combinatie van de twee nog maar te zwijgen.

       Onze verhouding begon in de rij van een buurtsupermarktje aan de Schietbaanlaan – hij stond achter me en raakte geïnspireerd – en eindigde drie maanden later in de Hendrick Sorchstraat, op de stoep van nummer 15.

       Ahmed, zo heette hij, belde aan als hem dat uitkwam, of, en laten we de dingen maar bij hun naam noemen: als hij zin had. Dat kon ‘s ochtends om 6 uur zijn, ‘s middags tegen theetijd, half negen ‘s avonds of als ik mijn ouders op bezoek had.

       Ik vond dit ongewisse aspect van onze omgang opwindend en avontuurlijk, het had iets grootstedelijks, zo’n ongrijpbare minnaar, maar na verloop van tijd – het nieuwtje ging er af en hij kreeg wel erg vaak zin – lieten zijn bezoekjes zich steeds moeilijker inpassen bij het ritme van mijn dagelijkse bezigheden.

       Een afspraak maken, dat zat er vanwege de taalbarrière niet in, bellen ging al helemaal niet, en zelfs als het gekund had was het, vanuit Ahmeds perspectief, ook helemaal niet nodig: hij woonde aan de overkant en om erachter te komen of ik thuis was, hoefde hij alleen maar te kijken of het licht achter mijn ramen brandde.

       ‘Ramen’ en ‘licht’ werden Ahmeds volgende Nederlandse woorden. Sterker nog, na een paar dagen al namen ze de plaats in van de twee waar het allemaal mee begonnen was. Als hij aanbelde was het niet langer ‘neuken’ en ‘nu’, maar: ‘ramen’ en ‘licht’. En hij wees naar de gevel alsof hij wilde zeggen: ‘Ik kan er ook niets aan doen, je bent nu eenmaal thuis.’

       Die ramen, twee doodgewone vooroorlogse schuiframen, zijn in mijn gedachten altijd een baken van verlangen gebleven voor iemand die zich aan de overkant stierlijk zat te vervelen, hopend en biddend – tot welke god, dat zullen we maar in het midden houden – dat het licht op nummer 15 aanging.

       Misschien is dit wel de reden dat ik het nooit zo heb gehad op taalonderricht voor mensen van niet-Nederlandse afkomst. Ik denk dat mijn omgang met Ahmed nooit zo lang geduurd had als hij me twee keer per dag gebeld had met een: ‘Ik neem een douche, over een half uur ben ik bij je’ of: ‘Ben je alleen?’ of: ‘Zullen we even?’

       Ik denk ook niet dat onze verhouding – die ik, waarom weet ik niet zo goed, als een lange ontmaagdingsmarathon ervoer – gebaat was geweest bij vermoeiende discussies over, ik zeg maar wat, de positie van de moderne homoseksueel in Europa en in Turkije in het bijzonder, of de – toen – schrijnende woningnood onder gastarbeiders.

       Ik wist niets van hem, zelfs zijn leeftijd was me onbekend en dan heb ik het nog niet eens over politieke overtuigingen of zijn houding tegenover veganisten en andere wereldverbeteraars. Dat hij Turks was hoorde ik pas toen mijn bejaarde bovenbuurvrouw op een avond tijdens een knokpartij op tv, we zaten naar Dynasty te kijken, naar Ahmeds woning wees: ‘Daar bij die Turken is het ook altijd gedonder.’

       Laatst was ik terug in de Hendrick Sorchstraat. Het idee was om foto’s te maken van mijn vroegere playground, ik had de huidige bewoner van nummer 15 willen vragen of mijn flesje in de vensterbank mocht poseren. Die moeite had ik me kunnen besparen.

       Ik was vergeten dat ik in de stad was waarover ik iemand kort daarvoor had horen zeggen: ‘De bombardementen waren na een kwartier opgehouden, de verwoestingen zullen doorgaan tot aan het einde der tijden.’

       Een klein deel van even nummers heeft de gemeentelijke vernielzucht overleefd, de oneven nummers zijn vervangen door een afzichtelijke rij flats, grauw en karakterloos, gebouwd in de – schat ik – jaren 90. Ze vloeken bij de omliggende panden als een spijkerbroek bij een balletpakje.

       Hoe het afliep met Ahmed? Zijn zucht naar licht werd hem fataal. Op een avond had ik de grootste moeite om hem aan zijn verstand te krijgen dat ik een tante op bezoek had, en hem dus niet kon ontvangen. Toen zich dit een keer of twee herhaalde, schakelde ik mijn bovenbuurvrouw in.

       Ze zette een emmer water klaar, en we spraken af dat ik zou bellen als Ahmed weer op de stoep stond. Diezelfde avond meldde hij zich. En ja, precies datgene wat er zich nu op het netvlies van de lezer ontrolt, gebeurde. Ik heb hem nooit meer gezien.

Aristide von Bienefeldt