De orde van de tijd verstoren

In zijn naslagwerk Lezen&Etcetera schrijft Pieter Steinz in het lemma over Cees Nooteboom: ‘In het buitenland geldt hij als “een grote Europese schrijver” en als een vooraanstaande Nobelprijskandidaat; in Nederland heet hij de “meester van de geveinsde eruditie” en worden zijn essaybundels en romans zuinigjes besproken.’ Cees Nootebooms nieuwe boek Brieven aan Poseidon gaat, zoals zo vaak in zijn oeuvre, over tijd en de zichtbare werkelijkheid. De intelligentie en eruditie van Nooteboom is in dit boek niet geveinsd.

Goede literatuur geeft niet de juiste antwoorden, maar stelt de goede vragen. En dat is precies wat Cees Nooteboom doet in Brieven aan Poseidon. Het zijn korte prozastukken, soms niet meer dan een bladzijde, en nooit langer dan een aantal pagina’s. Het is een hybride verzameling van reflecties, overpeinzingen en vertellingen. Stilistisch zijn het net ingetogen prozagedichten. Veel van de stukken zijn brieven gericht aan Poseidon, in de Griekse mythologie de god die heerst over de zee. De adressant lijkt toevallig, maar is onderdeel van een belangrijk thema van het boek: de tijd. Het gaat om de tijdelijkheid versus eeuwigheid. De mens is sterfelijk en vergankelijk. Daarentegen sterven goden niet – je kan ze wel doodverklaren. Nooteboom schrijft aan de God van de zeeën vanwege ‘de onvoorstelbare aantrekkingskracht gemengd met angst die de oceanen op mij uitoefenen’. De ervaring op zee zorgt voor de ondervinding van oneindigheid. Dit correspondeert met het idee van het zijn: ‘bestaan in een oneindige vraag zonder antwoord’.

In de achtste brief aan Poseidon onthult Nooteboom de achterliggende reden voor het boek: ‘Hoe meer ik weet, des te minder ik weet. En daar begint de verwarring.’ Nooteboom heeft deze verwarring poëtisch weergegeven in onderzoekingen naar de zichtbare werkelijkheid, een literaire fenomologie zonder conclusies. De wereld is bij Nooteboom een ‘oneindige reeks van verschijningen’. Het bekende is niet meer vanzelfsprekend. Het gewone wordt vreemd, en de zekerheid wordt ingeruild voor twijfel.

Het mooiste stukje is ‘Tijd’. Nooteboom beschrijft zijn horloge: ‘De vraag is of de tijd buiten die gouden rand ook bestaat.’ Hij vertelt dat zijn horloge waarschijnlijk is gevallen: ‘In het glas over de witte plaat met de symmetrische nummers loopt een dunne, grillige breuklijn, die de orde van de tijd verstoort. Als dat aan mijn pols kan gebeuren, waarom dan niet overal?’ Het is een mooie beschrijving van het verschil tussen kloktijd en de onmogelijk te verstoren reële tijd. Maar de reflectie over herinnering en vergeten mag er ook zijn:

‘Het vergeten is de afwezige broer van het geheugen, een ineigenlijk paar dat met grote willekeur regeert over wat je denkt dat je eigendom is. Herinnering is tenslotte iets wat je zelf verzameld en opgeslagen hebt, en zodra je het kwijtraakt is het alsof er iets van je gestolen is.’

Het boek eindigt met illustraties (en noten) waarnaar eerder werd verwezen. Het is storend dat de illustraties niet zijn opgenomen bij de stukjes waarin ze worden besproken. Laat ik voor het gemak de uitgever hiervan de schuld geven. Maar Nooteboom heeft die illustraties in Brieven aan Poseidon eigenlijk helemaal niet nodig, zijn taal is meer dan voldoende.

Koen Schouwenburg

Cees Nooteboom – Brieven aan Poseidon. De Bezige Bij, Amsterdam. 254 blz. € 19,95.