Echt contact is niet de bedoeling

De nieuwe roman van Esther Gerritsen doet denken aan het naturalisme zoals dat te vinden is in de bundel Mensen van Marcellus Emants. Het draait ook in Dorst om dramatisch intermenselijk verkeer dat bol staat van verkeerde interpretaties en om gedrag dat al vast lijkt te liggen in de genen. Gerritsen beschrijft uiterst minutieus de nauwe verwantschap tussen een moeder en een dochter, ook al is er nauwelijks een band. Elisabeth en haar dochter Coco zien elkaar zelden. Toen Coco een peuter was, zijn haar ouders uit elkaar gegaan en zij ging mee met haar vader naar diens nieuwe vriendin Miriam. Dat was voor iedereen het beste. Elisabeth kon het moederschap niet aan, de vader dronk niet meer nu hij samen met Miriam was en Coco bleef een dag in de week naar haar moeder gaan. Zo kon ze, ten minste voor de vorm, een band houden met haar moeder. Als Coco gaat studeren, zien ze elkaar eigenlijk alleen nog maar op verjaardagen. De roman opent met een onverwachte ontmoeting midden op straat in Amsterdam. De eerste onverwachte ontmoeting, ook al wonen ze in dezelfde stad en bezoeken ze dezelfde kapper. Elisabeth begint het gesprek met haar dochter veilig: ze praat over haar haren. Coco wil geen gesprek met haar moeder en maakt aanstalten om te vertrekken, maar de moeder heeft een nieuwtje dat ze moet delen. Niet omdat ze zelf zo mededeelzaam is, maar haar huisarts dringt erop aan dat ze ‘het’ met mensen deelt. In de schurende dialoog die volgt, maakt Elisabeth haar dochter duidelijk dat ze kanker heeft. Als ze het verteld heeft, realiseert ze zich dat ze het verkeerd heeft aangepakt.

Ze was begonnen, op het verkeerde moment, op de verkeerde plek, in de verkeerde kleren. Ze had het in een keer gedaan en nu moest ze alleen nog maar de troep opruimen en hopen dat het daarna beter was dan voor ze aan de klus begon. Zonder om te kijken loopt ze naar de tramhalte en denkt aan haar kapper, met wie de gesprekken nooit misgaan. De woorden tussen haar en de kapper rinkelen als muntgeld, het zijn snelle, korte melodieën.
‘Wat ik nou toch heb.’
‘Nou?’
‘Die pijn in mijn rug, hè…’
‘Ja, dat zei je.’
‘Is toch kanker.’
‘Meen je niet.’
‘Het zit helemaal vol.’
‘Och, meid.’

Deze kappertaal is de enige taal die de moeder machtig is. Geen woord is er immers ongepast. De dochtertaal is echter zwaar voor Elisabeth, heel anders dan de taal die ze deelt met de kapper. Coco besluit vrij snel om bij haar moeder in te gaan wonen. Ze voelt zich verantwoordelijk en daarnaast moet ze weg uit haar eigen appartement. Elisabeth laat het gebeuren, omdat dat is zoals het hoort. Van een moeder worden begrip en geduld verwacht. Ze zou veel liever alleen wonen en niet geconfronteerd worden met haar dochter.<

Ze hoort haar dochter de trap af komen en met elke tree die ze neemt wordt Elisabeth banger voor de woorden van haar dochter. Haar schouders krimpen, alsof de woorden er al op zijn neergedaald. Alsjeblieft geen dochterwoorden, alleen kapperwoorden. Ze kan het, haar dochter kan het, ze klonk gisteren toch kwiek en licht, ja toch? Enkel die toon terugvinden, de juiste toets aanslaan.
‘Boterham?’probeert ze.
‘Ja, zegt Coco.
Mooi. Een boterham is goed. Huppekee, denkt Elisabeth, lichte woorden, denken nu, even een boterham, huppekee.

De scènes tussen Coco en Elisabeth zijn briljant beschreven door Gerritsen, omdat ze op indringende en humoristische wijze laten zien hoe het kan schuren en wringen tussen mensen die weliswaar een bloedband hebben, maar die elkaar eigenlijk niet kennen. De moeder wil een lichte toets behouden in de laatste fase van haar leven (vandaar dat huppakee), maar de dochter wil contact en antwoorden. Waarom sloot haar moeder haar als tweejarige de hele dag op in een kamer, terwijl ze keihard aan het huilen was?

Het onvermogen tot contact is wat beiden delen. Werkelijk contact is niet de bedoeling. Ze zijn onverschillig tegenover elkaar. Elisabeth zou het liefste alleen maar werken en zich bezighouden met spullen, spullen in een gave staat. Ze kan niet omgaan met de wereld, omdat ze al struikelt in de taal. Ook Coco zondert zich af van de wereld. Ook zij mist iemand om haar verhalen aan te vertellen. Maar Coco verliest zich in onmatigheid en losbandigheid. Ze kent een onlesbare dorst.

Soms begin je ergens aan terwijl je weet dat het nooit genoeg zal zijn. Dat zijn de gevaarlijke zaken en de enige belangrijke. Het kan een man zijn die je niet moet zoenen omdat je weet dat je dan meer wilt. Het kan drank zijn waar je niet aan moet beginnen. Het kan ook het verlangen zijn te gaan liggen en de angst nooit meer op te staan. Toch begin je eraan. Je drinkt, je zoent, je gaat liggen. Je helpt je stervende moeder om je een beter mens te voelen terwijl je weet dat het niet genoeg zal zijn.

Het einde van de roman bevat een mooie symmetrie en een bijzonder perspectief die ik hier beide niet wil verklappen. Lezen is het devies. Om je na een eerste lezing net zo onvervuld te voelen als Coco en net zozeer te smachten naar meer. Alleen dan niet naar meer seks of drank, maar naar meer werk van Gerritsen, hetzij in gedrukte vorm hetzij op toneel.

Miriam Piters

Esther Gerritsen – Dorst. De Geus, Breda, 216 blz. € 19,95.