L.H. Wiener

Onderstaande rede werd door L.H. Wiener in de Gravenzaal te Haarlem uitgesproken tijdens de herdenkingsbijeenkomst voor Harry Mulisch op 30 oktober jongstleden.

Als deze korte voordracht een titel zou hebben, dan luidde die:

EEN HANDREIKING OVER TIJD EN RUIMTE HEEN

Ik heb Harry Mulisch nooit ontmoet, maar ik heb wel vaak aan hem gedacht, vooral in de herfst en de winter, als ik op gure ochtenden in weer en wind via de Gierstraat, het Verwulft en de Gedempte Oude Gracht naar school fietste, mijn lief en leedschool, het Stedelijk Gymnasium, aan het Prinsenhof. Als dan mijn voorwiel in het donker op klonten ijs of gladde blubber begon weg te glijden en ik mijn evenwicht slechts door ongeëvenaard acrobaties handelen nog juist kon bewaren, dan dacht ik steevast: ‘Dit doet Harry Mulisch mij niet na!’

Daar ging ik, schrijver in hart en nieren, die zich als leraar naar school toe worstelde en dan onmachtig dacht: ‘Oh, was ik ook maar geniaal, dan kon ik elke dag uitslapen!’

     Maar ik was slechts een middelmatige HBS-er, een ontheemde gymnasiast, met een door jeugdervaringen opgelopen obsessionele angst voor onbetaalde rekeningen.

Ik heb altijd met ontzag gedacht aan de wijze waarop Mulisch de school, het Eerste Christelijk Lyceum aan de Leidsevaart, de rug toekeerde, om vervolgens zonder diploma zijn eigen weg te gaan, overtuigd van zijn talenten, overlopend van zelfvertrouwen, van scheppingsdrang en, last but not least, van een ontembaar libido. Schrijver zoekt vrouw.

Ik heb Harry Mulisch nooit ontmoet, maar onze levens hebben raakvlakken, want ook ik ben van school weggelopen en eveneens tijdens het eindexamen, toen een surveillant, in casu de conrector van die repressieve onderwijskazerne die Lorentz Lyceum heette, een vel papier met uitkomsten van vraagstukken, dat ik naar de hoek van mijn tafel had geschoven, opnam, het enige tijd bestudeerde, om het daarna, zuchtend van misprijzen, weer terug te leggen. Waarop ik verrees, mijn spullen bijeen raapte en de als eindexamenlokaal ingerichte gymzaal voor altijd verliet.

‘Gezakt, Mulisch’, schijnt de rector van het ECL, de heer Van der Elst, de jonge Harry sarrend te hebben voorgehouden, toen hij een bepaald onderdeel van het examen niet had afgerond. En ook ik was, om vergelijkbare redenen, gezakt. Er is soms geen keus.

Maar waar Harry Mulisch besloot zijn eigen educatie ter hand te nemen en zich op zijn schrijverschap voor te bereiden, daar besloot ik het toch op safe te spelen en de middelbare school wel af te maken, hoewel ook ik zeker wist schrijver te moeten worden. En zo deed ik, een jaar nadat ik mij van het vermaledijde Lorentz Lyceum had afgewend, alsnog eindexamen, curieus genoeg, aan het Eerste Christelijk Lyceum aan de Leidsevaart, waar toen nog geen bronzen buste van de illustere leerling Harry Mulisch te bespeuren viel, zoals die nu vol trots prijkt in de mediatheek aldaar. Tja, sic vincit gloria mundi, zoals Harry later ook het gemeentebestuur van Haarlem aan zijn zegewagen zou binden; Haarlem, de stad die hij acht jaar na het vertrek van zijn moeder en kort na de dood van zijn vader in 1957, als een zinkend schip zou verlaten, om naar Amsterdam te emigreren, zoals hij het zelf noemde. Mulisch had een verstokte hekel aan alles wat op hem afkwam als autoriteit, als overheid, als bestuur. De revolutie zat hem in het bloed. En hoe kon men het regentendom beter verslaan dan zich door hen te laten fêteren.

     Alleen de Nobelprijscommissie heeft hij niet kunnen overtuigen van zijn literaire superioriteit, maar datzelfde geldt voor Vladimir Nabokov, waarmee de deskundigheid van de Nobelprijscommissie op zijn zachtst gezegd nogal discutabel mag worden gesteld. Ik moge u eraan herinneren dat Sir Winston Churchill in 1953 niet de Nobelprijs voor de vrede verwierf, maar die voor literatuur.

In zijn pas verschenen boek Restletsels publiceert Jeroen Brouwers een excellent essay over leven en werk van Harry Mulisch, die hem ten voorbeeld diende, als ‘een inspirerend fenomeen’.

En hoewel Mulisch die status voor mij nimmer heeft aangenomen, las ik in de beginjaren wel alles dat van hem verscheen.

     Het stenen bruidsbed in 1959 met dat ene zinnetje: ‘Zijn geilheid blafte’. De zaak 40-61, met die gespleten foto van Eichmanns tronie, die zijn gespleten karakter blootlegde. Voorwaar een vondst! Chantage op het leven, De versierde mens, Tanchelijn, De knop. Een toneelstuk over het einde der tijden, waarvan de laatste regieaanwijzing luidt: ‘En onder het duizendmaal versterkt geluid van een doorgetrokken wc, wordt de wereld als een drol weggespoeld.’ Zo, weg met die zure toverbal.

En dan: Voer voor psychologen, Mulisch’ oerboek, mijns inziens, kort na verschijnen, in maart 1961, op de zwart-wit tv besproken door de destijds gerenommeerde criticus H.A. Gomperts. Ik heb dat interview ‘live’ gezien, zestien jaar oud en ik herinner me nog een ratelend super 8-filmpje met onduidelijke beelden van een man in uniform en daarbij Mulisch’ commentaar: ‘Daar komt mijn dode vader aan.’

     Nooit meer vergeten, dat ene extra woordje, dat de vader in één klap voor altijd tot leven wekt, zoals ook later de vaderfiguur onuitwisbaar in Mulisch’ werk aanwezig zal zijn, als een kwaadaardige reus, een autoritaire kwelgeest, die hem als een mislukkeling beschouwde, een regent, altijd correct gekleed, maar fout tot in zijn merg.

     Voer voor psychologen heeft voor mij als apotheose het ontroerende afscheid tussen een moeder en haar zoon, Alice Schwarz (43) en Harry Mulisch (24). Hier is het slot:

Zij – Ik schrijf je onmiddellijk als ik aankom, en dan van iedere halte van de Greyhoundbus naar Californië.

Ik – Goed.

Zij – Zorg goed voor jezelf. Dag Harry.

Ik – Veel geluk.

Zij – Dank je. Wuif maar niet.

Ik – Nee.

Zij – Dag schat.

Ik – Dag. Niet huilen.

Zij – Dag.

Ik – Dag.

Zij – Dag Harry.

Ik – Dag mamma.

Ik kon dit uit mijn hoofd opschrijven, maar omdat je vijand nooit slaapt, heb ik er toch het boek even bijgehaald.

Ik las in die tijd alles van Mulisch en zag dat het goed was, maar juist omdat het zo goed was, begon ik hem steeds meer als rivaal te beschouwen, want ik stond toen zelf op de punten van mijn vleugels en zou weldra opstijgen in de thermiek van mijn eigen talent. ‘Zou ik de Nobelprijs weigeren?’ zo vroeg ik mij af. Ja, de jonge schrijver, hij lust de wereld rauw, want hij weet dat hij de beste schrijver van de hele wereld is. En zo moet het ook.

Na mijn debuut, eind jaren zestig, ging het mis tussen Mulisch en mij. De persoonlijkheid van de schrijver begon zijn werk in de weg te staan en dus keerde ik zijn werk de rug toe; niet hem, dat kon niet, want ik had hem nooit ontmoet, maar zijn werk, dat ik niet meer las. Zijn werk kreeg zijn verdiende loon. Wie er van ons twee het arrogantste was, laat ik hier nu in het midden.

Op verzoek van de gemeente Haarlem heeft Wim Vogel, groot Mulisch-kenner – bijna zo groot als Marita Mathijsen, we moeten hoffelijk blijven – en onovertroffen literair reisleider in Kennemerland en omstreken, een wandelgids samengesteld aan de hand waarvan de geïnteresseerde lezer de plaatsen en adressen kan bezoeken waar ‘alles is begonnen’, om het in Mulisch’ eigen woorden te zeggen. Zelf ben ik heel gevoelig voor dit soort tripjes en ik heb al menig huis, museum, graf of fotoboek van belangwekkende schrijvers bezocht of geraadpleegd, als een geboden bezoek, waarbij ik in1969 plotseling met een map ongepubliceerde gedichten van Dylan Thomas in mijn hand stond, in zijn huis te Laugharne, een klein vissersdorpje in Wales.

Opvallend is dat de huizen en plaatsen waar de jonge Mulisch is opgegroeid zich allemaal in de nabijheid van de Haarlemmer Hout bevinden, zoals ook uit de adressen duidelijk blijkt. Westerhoutpark, Voorhoutstraat, de theekoepel Eindenhout, het Costermonument in de Hout, het aan de Hout grenzende Frederikspark, evenals de Vijverlaan, alles op geringe loopafstand van elkaar. Haarlem-Noord is manifest afwezig. Curieus daarbij is dat het de gemeente Haarlem heeft behaagd om juist daar, in een uithoek van Haarlem, aan het eind van de Rijksstraatweg, een Harry Mulischstraat te benoemen.

     Ik heb de door Wim Vogel uitgestippelde route zelf afgelegd, op de fiets weliswaar, want dat wilde mijn linkerknie. Voorhoutstraat 12 staat te koop, dus als u zich aangetrokken voelt om een historisch pand te betrekken, dan is hier uw kans.

     Bij twee adressen heb ik enige tijd stilgestaan en mijn verbeelding de vrije loop gelaten. Het ene is Anna van Burenlaan 47, een sombere villa in een stille straat met nog meer sombere villa’s, waar het afscheid van Mulisch met zijn moeder heeft plaatsgevonden. Het kostte me weinig moeite hen beiden voor mijn geestesoog te projecteren. Ze zaten aan tafel en hielden elkaars handen vast. Ik kon hun stemmen niet verstaan, maar ik wist wat ze zeiden. It was forever.

     Het laatste huis was Westerpark 16, een waarlijk prachtige villa, in het boekje afgebeeld met Mulisch, zijn echtgenote en een van zijn dochters staand voor de oprijlaan. Een monumentale boom lijkt het huis te willen attaqueren, de stam staat zo goed als in de zijmuur, maar huis en boom verduren elkaar al vele decennia lang. Ik zie daar niet direct symboliek in, maar apart is wel dat ik op drie minuten lopen van het Westerpark woon en langs dit huis en deze boom vele malen met mijn zoontje in zijn kinderwagen heb gelopen, op weg naar een spannende wandeling in de Hout, geheel onwetend van het feit dat niemand minder dan Harry Mulisch daar geboren is. Zou de jonge Harry misschien ooit geprobeerd hebben die boom middels een zelfbedachte toverspreuk een metertje naar rechts te verplaatsen?

Harry Mulisch stierf precies twee jaar geleden.

     Tijdens de begrafenisplechtigheid, bij de boottocht over de Amstel naar begraafplaats Zorgvlied, formeerde zich een grote regenboog aan de Amsterdamse hemel, als een saluut van de goden, dat deed denken aan het daverende onweer dat losbrak bij de geboorte van Archibald Strohalm, zijn eerste roman. Ooit brak de hemel open, nu ging het licht nog eenmaal aan. Ik heb in de afgelopen twee jaar het ontbrekende werk voor het grootste gedeelte alsnog gelezen en in mijn boekenkast geplaatst, want het werk is de schrijver en niet andersom.

     Harry Mulisch, de verloren zoon van Haarlem, de oeuvrebouwer, megalomaan, maar virtuoos, hooghartig, maar vol durf en per saldo, hoe men het ook wendt of keert, een uniek literair talent: ‘Harry Mulisch, ondanks alles, diepe buiging.’

L.H. Wiener                                                             30 oktober 2012

(foto L.H. Wiener: @ Jan Glas)