Museum voor gevonden voorwerpen

Hij woonde in de Pepy’s Road, in Zuid-Londen, vlakbij een rangeerplaats van stadsbussen. Ik ontmoette hem in een bar in Soho, hij stelde zich voor als Cornelius en vertelde over zijn hoed die op de toog lag. ‘Die hoed,’ zei hij met een glimlach, ‘is een museumstuk.’

         Het was een grijze vilthoed, het soort van hoed dat doet denken aan de grote tijden van Hollywood, Humphrey Bogart, Cary Grant, Gary Cooper. Tijden dat echte mannen hoeden droegen.

         De hoed van Cornelius kwam uit Spanje, hij had toebehoord aan een oom, of een oudoom, dat wist hij niet precies. ‘Maar,’ besloot hij zijn betoog, terwijl hij trots naar het hoofddeksel wees, als een jonge moeder naar de inhoud van haar buggy, ‘hij heeft toch maar mooi meegevochten in de Spaanse Burgeroorlog.’

         Bij hem thuis, in een laat Victoriaans rijtjeshuis van rode bakstenen en erkers op elke verdieping, liet hij een stukje papier zien, bruin pakpapier met een adres in Malaga erop. Ik herinner me ‘Calle Bolsa’, nummer 17 en een naam: Fabio.

         ‘Mijn oom Fabio,’ zei Cornelius.

         ‘Die van de hoed en de burgeroorlog?’

         ‘That’s the one,’ knikte Cornelius. ‘Mijn lieve oom Fabio.’

         In het huis van Cornelius wemelde het van de objecten, zoals het in zijn hoofd wemelde van de verhalen die er op aansloten. Van eierdopjes, flessenhouders, kanten zakdoekjes. Vaak met een onderschrift erbij, als in een museum.

         ‘Kijk,’ liet hij me een asbakje zien, ‘dit heeft Jerry naar Darryl gestuurd, in 1998. Om hem te bedanken dat hij bij hem mocht logeren.’

         Het was een rond, metalen asbakje waarvan de onderkant van zwart-geel geruiten stof was, gevuld met kiezelsteentjes, als een zitzak. Op de bovenkant stond ‘Pittsburgh’ gedrukt, met schetsjes van plaatselijke herkenningspunten, een universiteit (‘Cathedral of Learning’), een brug, een historisch gebouw (Block House).

         ‘Jerry’s fin de siècle was kennelijk niet zijn rijkste tijd,’ merkte ik op, ‘of hij was gewoon verschrikkelijk gierig.’

         Cornelius knipoogde. ‘Dat weten we niet. Wat we wel weten is dat ze een verhouding hadden, misschien nog steeds hebben.’ Hij overhandigde me een ansichtkaart, ik herkende de Cathedral of Learning, nu als foto. Op de achterkant las ik:

Kom gauw naar Pittsburgh!

Mijn slaapkamer kan wel wat magie gebruiken.

Liefs, Jerry

         Goedkope souvenirs als lokmiddel om ene Darryl naar Pittsburgh te krijgen. Daar was niets vreemds aan, toch had ik vrijwel meteen het gevoel dat er iets niet klopte. Natuurlijk was het heel gewoon dat een jongen cadeautjes naar een andere jongen stuurt om hem op een idee te brengen, maar wat hadden die cadeautjes te zoeken in die woning in Pepy’s Road, bij Cornelius?

         Het zou een aantal bezoeken duren, en ik zou nog heel wat verhalen over andere objecten moeten aanhoren, voor ik door begon te krijgen wat er daar in dat merkwaardige universum dat door de man die er woonde afwisselend ‘Museum voor gevonden voorwerpen’ of ‘Onderdak voor objecten met een bijzonder verhaal’ genoemd werd, gaande was.

         Tijdens een van mijn laatste bezoeken liet hij me een pakje zien dat uit Nederland kwam. Het pakje, een standaard TNT-doos, zo’n kant en klare doos voor mensen die haast hebben, moest omstreeks Sinterklaas verstuurd zijn.

         Er zaten chocoladeletters in, drie P’s (in melk, zwarte en witte chocolade), een zak Hema-pepernoten, twee stukken speculaas (de pop was doormidden gesneden, waarschijnlijk om het pakket handzamer te maken, misschien goedkoper), een zakje confetti.

         Cornelius vroeg me de brief die erbij zat te vertalen. Hij was afkomstig van een dame uit Utrecht, en hij was gericht aan haar dochter, P.

         P liep kennelijk stage in Londen – ergens in de City, begreep ik – en dat jaar zou ze voor het eerst Sinterklaas vieren buiten de ouderlijke kring. ‘Ik stuur je wat lekkernijtjes,’ schreef haar moeder, ‘dan heb je toch een beetje een Sinterklaasgevoel.’

         Ze besluit met: ‘Ik hoop dat je er volgend jaar weer bij bent. Veel kusjes, ook van papa en G.’

         Ik stuur ook wel eens een Sinterklaaspakket naar Londen, naar mijn vriend Scott. Scott is vooral geïnteresseerd in Sinterklaas vanwege de letters, de speculaas, de pepernoten. Alle pakjes die ik hem in de loop van de jaren gestuurd heb zijn netjes bij hem bezorgd.

         Mijn vriend Scott heeft geluk, zijn post wordt niet aangeleverd door het sorteerbedrijf waar Cornelius werkt…

Aristide von Bienefeldt