In 2013 is het 150 jaar geleden dat Louis Couperus geboren werd. Daarom is het dit jaar Louis Couperusjaar. Reden voor Doeke Sijens en Coen Peppelenbos om het Verzameld werk van de schrijver te lezen van deel 1 tot en met deel 50. Vandaag deel 8: Reis-impressies.

Gemakkelijk is het leven

Couperus hield niet van Nederland, het liefst verbleef hij in het buitenland. Zijn voorkeur ging daarbij uit naar Italië of Zuid-Frankrijk. Toen Couperus en zijn vrouw in september 1893 voor het eerst een grote reis ondernamen was het Zuiden van Europa dan ook hun bestemming. Ze waren van plan zo lang mogelijk weg te blijven. De reis begon in Florence, waar ze al eerder waren geweest. Alle andere plaatsen die op het programma stonden waren voor hen nog onbekend terrein. Begin 1894 staken ze over naar Griekenland, waar Korfoe en Athene werden bezocht. Een bezoek aan Venetië werd uitgesteld.

Af en toe stuurde Couperus een verslag van hun reis naar huis, naar het tijdschrift De Gids. Het waren geen uitgebreide beschrijvingen maar meer notities die hij maakte als hij een museum bezocht of in een stad rondliep. Later zou hij veel systematischer te werk gaan, nu beperkte hij zich tot een aantal losse indrukken. Over hun verblijf in hotels of pensions komen we bijvoorbeeld niets te weten, die observaties bewaarde Couperus voor de roman Langs lijnen van geleidelijkheid (1900). De titel waaronder zijn indrukken van deze reis naderhand in boekvorm verschenen is zeer toepasselijk: Reis-impressies (1894).

Couperus was geen oppervlakkige toerist. Hij wist veel van geschiedenis en literatuur en raadpleegde ijverig reisgidsen. Reis-impressies is dan ook gevuld met de observaties van een goed geïnformeerde reiziger, die voor het eerst oog in oog staat met restanten van de Oudheid of kunst uit de renaissance. Het aardige van dit boek is dat Couperus zich niet beperkt tot het beschrijven van artefacten, hij kijkt ook nieuwsgierig om zich heen naar het moderne Italië en Griekenland. Zo wordt een lyrische evocatie van een oud schilderij in Reis-impressies gevolgd door een beschrijving van de jongens die rondhangen bij de Spaanse trappen in Rome. ‘Lui liggen ze; ondeugend gaan hunne zwarte ogen naar de vreemdelingen, die boven wandelen, als zeggen ze: je kijkt naar ons, je vindt ons mooi en wij, wij eten onze china’s-appelen: de zon schijnt warm, gemakkelijk is het leven…’ Couperus gaat ook naar de Sint Pieter, waar hij de paus aanschouwt en constateert dat de koorknapen en de kanunniken die de Heilige Vader begeleiden eigenlijk maar vieze kleren dragen.

Langzaam gaat de reis zuidwaarts, naar Napels, Pompei en Paestum. De Vesuvius noemt hij ‘de berg vol inwendig vuurgeheim’. Hier is hij dan aangekomen in het ‘ideale Zuiden van de fantazie: de zee blauw als zee maar blauw kan zijn’. Onderweg naar Griekenland verblijft Couperus een week op het eiland Korfoe, waar hij zich vreselijk verveelt. Ook het moderne Athene doet hem niets. ‘In Athene bekoren mij, zozeer als levenlooze dingen van uiterlijkheid mij misschien nooit bekoord hebben, de Acropolis, het Theseion en de tempel van den Olympischen Zeus.’ Dat de inwoners van Athene hem niet kunnen bekoren verklaart Couperus uit het feit dat het allang geen Grieken meer zijn maar Albanezen, die het land hebben overgenomen en ‘van het verleden voelen zij niets’. Met een gevoel van opluchting keert hij terug naar Florence, waar de verbinding tussen het oude en het moderne Italië volgens hem nooit verbroken is.

Reis-impressies is een levendig boek van een schrijver die een beetje lui kan zijn. Snel worden observaties genoteerd, die mogelijk later nog wel eens uitgewerkt kunnen worden. Het boek gunt de lezer nauwelijks een blik in de privéwereld van de schrijver ook al kun je je niet aan de indruk onttrekken dat Couperus een wat lastige reiziger was, snel ontevreden of ongeduldig. Van zijn vrouw in de gehele tekst trouwens geen spoor. Dit zou later veranderen, mevrouw Couperus wordt dan een vast element in de reisverhalen. Het meest geïnspireerd raakt Couperus als hij mannenbeelden bekijkt van marmer of brons. Hij doet zich in het boek voor als alleen maar een geïnteresseerde toerist maar het is duidelijk dat hij deze beelden met grote persoonlijke belangstelling heeft bekeken. Zo observeert hij een beeld van Donatello: ‘De jeugd zijner bronzen ledematen is gemodelleerd in de nog halve tederheid van het kind, dat zich reeds begint te spieren tot jonge man.’ Ook naar een paar beeldjes van worstelaars moet hij tijdenlang gekeken hebben: ‘Een athleet, maar fijn van leden, de beenen zelfs slank en de voeten heel lang en tenger (…) Slank zijn ze, jongens nog, met heele fijne voeten en fijne handen; ze zullen zeker bliksemsnel zijn en niet zoo heel sterk.’

Doeke Sijens

Louis Couperus – Reis-impressies. Volledige werken, deel 8. L.J. Veen, Amsterdam, 1988 (oorspronkelijk L.J. Veen, Amsterdam, 1894), 90 blz.

(Afbeelding omslag via de site van het Louis Couperus Genootschap, waarop een schat aan achtergrondinformatie staat.)