Koninklijk bezoek

Mijn flesje en ik zijn op Villa Eikenhorst geweest. Wie nu even met zijn ogen knippert, en denkt ‘ja maar daar woont toch…’ kan ik meteen uit de droom helpen. Inderdaad, daar woont onze nieuwe koning, samen met zijn gemalin, die, sinds ze zich ‘koningin’ mag noemen, niet alleen van hem is maar ook een beetje van ons allemaal.

    Het begon met een onschuldig mailtje – elke lezer van mijn kronieken weet dat ik regelmatig fanmail ontvang, of aanbiedingen van mensen die zich opwerpen als toekomstige rodeflesspecialisten en/of -fotografen – dat bijna in de spam terechtkwam, waarschijnlijk door de typefouten, die later, toen ik begreep met wie de eer had, taalfouten bleken te zijn. Ik laat het mailtje zelf spreken:

Liefe meneer von Biesterfeld, lief flesje,

wat zouën joelie ervan finden bij us opdetee te komen? Mijn man ennik sijn grote fans, en folgen sijn aventures op de foet. […]

    Eerst dacht ik ‘leuk, post uit Zweden’ maar toen ik de mail voorlegde aan mijn Zweedse connectie, liet die me weten dat de taal van het bericht zo ongeveer net zo ver van het Zweeds afligt als het Engels van het Chinees. Ik besloot me maar gewoon in het diepe te werpen: ik schreef terug dat ik de uitnodiging aanvaardde. Om mijn correspondent op zijn (of haar, de afzender signeerde met een zwierig Emmetje dat deed denken aan de ‘M’ die vroeger de boekomslagen van uitgeverij Meulenhoff sierde) tegemoet te komen, verwerkte ik in mijn antwoord ook wat weeffoutjes. Zo schreef ik in plaats van ‘graag’, ‘glaag’ en verving ik ‘opdetee’ door ‘opdekoffie’.

    Hierna ging het heel snel. Drie dagen later werd ik opgehaald door een limousine, die me, na benzinestop in Rijswijk, waar ik een blinddoek omgebonden kreeg, afzette bij de oprijlaan van een villa die ik meteen herkende als het Kleine Paleis van onze koning en onze koningin. Kort voor de troonswisseling had een van mijn vrienden er geposeerd met een kartonnetje waarop hij geschreven had: ‘De monarchie? Tot hier en niet verder.’

    Want ja, de oplettende lezer weet natuurlijk dat ik niet zo’n monarchist ben, maar ik moet bekennen, als je de hal van het Kleine Paleis binnenstapt, en oog in oog komt te staan met de geschiedenis van het vaderlandse vorstenhuis – ze hangen er allemaal, van W van O, via Nummer Twee en Drie, oma Mina, mama Trix, overoma Emma – dan slik je toch wel even. ‘Geheugensteuntjes,’ noemt onze koningin die galerij van illustere voorgangers. ‘Als we ‘s ochtends uit werken gaan, staan we even bij ze stil,’ legt ze uit, ‘het is belangrijk om je elke dag even bewust te zijn van je plaats in de maatschappij.’

    Ze gaat me voor naar een boudoirachtig vertrek waar lila de boventoon voert. Hier en daar zorgt een fleurig accentje voor een vrolijke noot: een bos goudsbloemen, een sleutelhanger in de vorm van een wortel, een fruitmand met een mandarijn en een sinaasappel erin. De kleding van de majesteit sluit naadloos aan bij de omgeving, ze draagt een roze, sterk afkledende duster en lichtgele muiltjes met orange pompoenen die ik meen te herkennen uit de lentefolder van Hans. Overal staan dozen, met ‘Verhuizingen’ erop gedrukt in wel vijf talen – ook in het Spaans.

    Als we plaatsgenomen hebben vraag ik wanneer zij het Kleine Paleis denkt in te wisselen voor het Grote Paleis. Er trekt een bedenkelijke gloed over het koninklijk gelaat. ‘Ik ben bang dat het er voorlopig niet in zit. We moeten wachten tot Fri…’

    We worden onderbroken door een luidruchtig ‘joecheee!’ en ‘zijn jullie er klaar voor?’ en daar zwiept de deur al open. De koning, want het is de koning die binnen schrijdt, draagt een dienblad waarvan de vorm vaag doet denken aan een wc-deksel en waarop drie glaasjes, gevuld met een transparant, oranjegetint drankje staan te trillen. De koningin klapt uitbundig, ik doe dapper mee. Als de koning het blad op een bijzettafeltje schuift, en mij gemoedelijk aan zijn hart drukt, zeg ik: ‘En ik maar denken dat jullie de hele dag champagne drinken.’

    De schaterlach regeert, en even waan ik me bij een koekhapmoment op koninginnendag, pardon, koningsdag. Dan steekt de koningin een gespeeld streng vingertje op. ‘Foei,’ zegt ze, ‘je mag nooit je afkomst verloochenen. Dat heb ik van thuis meegekregen.’

(wordt vervolgd)

Aristide von Bienefeldt