Wennen aan het donker

‘John Ashbery wordt tot de grote dichters van deze tijd gerekend,’ schrijft Jan Baeke in zijn nawoord bij Ergens in Amerika, een keuze uit het late werk van de Amerikaan. Ashbery heeft ‘een enorme status’ en ‘is onderwerp van vele studies’. Voor iemand die nog niet eerder van hem heeft gehoord, zijn zulke vaststellingen intimiderend. Van tevoren staat vast dat het toch echt aan jou ligt, als je het werk niet mooi vindt. En Baeke is niet de enige die de faam van de dichter benadrukt: hetzelfde gebeurt in andere beschouwingen over diens werk. Het lijkt erop dat de roem van John Ashbery nog bevochten moet worden.

Dat brengt me op iets anders. Wie op internet kijkt, ziet dat er inderdaad veel over Ashbery is geschreven. Er bestaan controverses rond zijn werk, er worden congressen over hem georganiseerd. Rond de dichter hangt een waas van diepzinnigheid en obscurantisme, zijn werk lijkt te schreeuwen om duiding. De artikelen over hem zijn vaak interessant, maar de poëet begint wel steeds meer op een orakel te lijken, wiens wartaal slechts wordt gerechtvaardigd door de betekenis die de hogepriesters eraan geven.

Het wordt tijd om naar de poëzie zelf te kijken. De eerste kennismaking met Ergens in Amerika valt niet mee. Ik dwaal rond in een duistere tekstuele ruimte en word voor mijn inspanningen maar weinig beloond. Af en toe licht er een stukje tekst op. ‘Er waren eens twee broers./ Toen was er nog maar één: ikzelf.’ En: ‘Daar was ik: een stinkende volwassene.’ Maar meestal gebeurt er niets. Zijn mijn ogen nog niet gewend aan het duister? Of valt er gewoon niets te zien?

Bij een tweede en derde lezing gaat het beter. Van sommige beelden doemen vaag de contouren op. Ik zie blije meisjes op een cacaoblik, ‘alsof er niets anders op de wereld kan zijn dan chocolade’. Uiteindelijk blijken hun ‘eigenwijze konen’ overvallen te worden door ‘een draderige mist’. In een ander gedicht lees ik: ‘We aten elke dag macaroni als lunch/ behalve zondags, wanneer een kleine kwartel werd overgehaald om aan ons te worden opgediend’. Een vogeltje dat zich ertoe laat verleiden geconsumeerd te worden? In wat voor wereld ben ik terecht gekomen? Ook ontmoet ik mensen die gewaarschuwd zijn ‘voor spinnen en de incidentele hongersnood’ en vervolgens laten weten: ‘We reden de stad in om de buren te bezoeken. Geen van hen was thuis.’ Ashbery leidt me een merkwaardig gebied binnen, waarin gebeurtenissen, objecten en gedachten schijnbaar willekeurig langstrekken.

Maar er is meer. Lange tijd nadat ik het boekje heb weggelegd, drijven er nog flarden tekst door mijn bewustzijn die zich niet meer laten wegjagen. Ik wil een complete bundel van Ashbery lezen en haal zijn bekendste in huis: Self-portrait in a convex mirror. Als ik die lees, en met name het lange titelgedicht eruit, komt er een gevoel van vluchtigheid en lichtheid over me en ik weet: deze gedichten moet je niet lezen, maar ervaren. Zoals je muziek ervaart, een zomeravond, een nieuwe stad. Ik moet denken aan de films van Tarkovsky die ik jaren geleden zag: een aaneenrijging van onbegrijpelijke beelden die je niet meer van je netvlies krijgt en die bij je blijven zoals sommige dromen. Wie Ashbery wil begrijpen, zal steeds misgrijpen. Je moet hem niet willen duiden, je moet hem ondergaan. Zoals je een mistig landschap ondergaat. Af en toe zie je iets opdoemen: een heuvel, een mens, een betekenis. Maar voor dat je het weet, is het weer weg. Voor mij is dat de kern van deze poëzie: ze gaat nergens over, ze is. Dit werk is aantrekkelijk omdat het zo efemeer is. Het is als het leven zelf: een komen en gaan van beelden en sensaties waar je geen vat op krijgt.

Ashbery vertelt ergens dat de kamer waarin hij zijn gedichten schrijft zo belangrijk is. Als er in die ruimte iets gebeurt – er wappert een gordijn, een kat sluipt binnen – verbindt dat zich onmiddellijk met het gedicht dat aan het ontstaan is. Alle gewaarwordingen van de dichter laten hun sporen na. Bij hem staat de ervaring centraal, het besef dat je bestaat, met alles wat daar bij hoort. Wij lezers zijn getuige van een chaotisch defilé, zonder keurige rijen, zonder enige andere vorm van ordening, maar met een intensiteit die je soms de adem beneemt.

Rimbaud, de dichter/ ziener die door Ashbery is vertaald, had het over ‘dérèglement de tous les sens’. Ashbery laat zien dat in onze tijd die ontregeling chronisch is geworden, en tevens dat wij altijd gevangen zitten in het moment, zoals bij de dichter zelf het moment van het schrijven misschien wel belangrijker is dan het resultaat. In het titelgedicht van Self-portrait in a convex mirror zegt hij over de schilder Parmigianino :

(…) We have surprised him
At work, but no, he has surprised us
As he works. The picture is almost finished,
The surprise almost over, as when one looks out,
Startled by a snowfall which even now is
Ending in specks and sparkles of snow.

Poëzie is de schuilplaats van de literatuur, waar roem betrekkelijk is, commercie en mediahypes er weinig toe doen. Maar soms is het er verdomd goed toeven.

Henry Sepers

John Ashbery – Ergens in Amerika. Vertaald door Ton van ’t Hof, Azul Press/ Poetry International, 72 blz. € 15,-.