In 2013 is het 150 jaar geleden dat Louis Couperus geboren werd. Daarom is het dit jaar Louis Couperusjaar. Reden voor Doeke Sijens en Coen Peppelenbos om het Verzameld werk van de schrijver te lezen van deel 1 tot en met deel 50. Vandaag deel 34: Herakles.

Hindes en hellehonden

Louis Couperus beschouwde de roman Herakles als een roman die hem na aan het hart lag, ‘mijn twee liefste groote boeken’ schreef hij aan de classicus Kuiper die over deze roman en De berg van licht geschreven had. In De berg van licht koppelt Couperus de klassieke wereld nog aan een eigentijds psychologie. De hoofdpersoon wordt keizer van Rome en aanbeden als een god, maar hij blijft voor alles een gewoon mens met al zijn nukken en kleine verlangens. In Dionyzos en Herakles hebben we te maken met (half-)goddelijke wezens die als een soort Supermannen over de wereld razen.

De twee mythologische romans, waarin Zeus als beschermheer op de achtergrond optreedt, zijn geen realistische constructies. Dat blijkt vooral uit de beschrijvingen van tijd en ruimte. Die worden nogal vaag aangegeven. Hoeveel tijd er verstreken is, waar Herakles zich nu weer bevindt, de concrete gegevens zijn van ondergeschikt belang aan het sprookjesachtige verhaal.

Couperus baseert zijn verhaal natuurlijk op de oude bronnen. Alkaïos, zoon van Zeus en Alkmene, voorbestemd om te heersen, drinkt heimelijk aan de moederborst van Hera. Zij neemt wraak door Eurystheus eerder ter wereld te laten komen, met enige mismaaktheid als gevolg van de overhaaste geboorte, maar op tijd om voor Alkaïos de macht te krijgen. Alkaïos zal bekend worden onder de naam Herakles, hij die door Hera gehaat wordt. Zijn woede-uitbarstingen zijn legendarisch en af en toe vermoordt hij daarbij vrouw en kroost. Hij kan slechts boete doen door de opdrachten van Eurystheus uit te voeren. Tien grote werken moet hij tot een goed einde brengen, voordat hij genoeg geboet heeft en als die tien daadwerkelijk achter de rug zijn komen er nog twee extra omdat hij twee keer geholpen zou zijn.

Herakles CouperusTwaalf werken als boete. Slangen en leeuwen worden bevochten, hindes en hellehonden gevangen, de stal van Augias wordt uitgemest: Harry Potter kan er nog een puntje aan zuigen. Maar net als bij de tovenaarsleerling van Zweinstein zit er wel enige sleet op de herhaling van heldendaden van Herakles. Heeft hij bijvoorbeeld net vogels onschadelijk gemaakt, dan moet hij weer terug Eurystheus om zijn volgende opdrachten te horen, zoals een verschrikkelijke stier vangen en de ‘mensch-etende’ paarden, ‘het viertal vreeselijke Montserrossen’ vernietigen. Af en toe voegt Couperus wat bij elkaar om het verhaal wat sneller te laten verlopen en de laatste opdracht, het vangen van de hellehond, wordt zelfs in een paar zinnen afgedaan, terwijl de omzwervingen daaraan voorafgaand bladzijdenlang worden beschreven. Alsof er een film gemaakt zou worden, maar het budget voor de actiescènes ontoereikend was.

Overigens was er ooit echt sprake van om een film te maken naar aanleiding van Herakles, maar daar kwam niets van terecht. Je vraagt je af waarom je als regisseur dan juist voor Herakles zou kiezen, want juist in een (stomme) film verdwijnt de taal die het toch al bekende verhaal tot een typerend werk van Couperus maken. Je hoeft maar een bladzijde open te slaan en je herkent de stijl vol herhalingen, alliteraties en assonanties, vol bijzinnen en bijvoeglijke naamwoorden. In de recensies die ten tijde van Couperus leven verschenen werd het boek geprezen en gekraakt vanwege die stijl. Ook ik moet zeggen dat die krullentrekkerij, die bladzijden aanhoudt, mij tegenstaat.

Maar de Held, vol van hem verstijvende vrees, dat hij het einde der wereld bereikt had en, als hij dacht, èìgen einde, daar aan dien wereldeinder, wilde vroom zich wijden den gunstigen goden, voor hij bezwijken ging in den rooftocht der roodgouden Runderen, die hij verleidend meende te hebben zien weiden over de wijde weiden van het eiland Eurythia.

Daarnaast vind ik Herakles geen sympathiek mannetje. Hij heeft een vrouw die hem eeuwig trouw is, maar hij heeft ter leniging van al zijn smart en ter verzachting van alle arbeid zo hier en daar een extra lief. Bij een woedepoging kan hij zomaar wat gewone burgers doden, die hem dat even later alweer vergeven of hij kan een trouwe volgeling in de diepte gooien als nutteloze ballast. Herakles heeft een hoop zelfbeklag en een totaal gebrek aan humor. Af en toe hoop je dat de wraak van Hera wat eerder toeslaat en dat de hoofdpersoon wat sneller doodgaat, maar nee, we moeten twaalf werken afwachten voordat we de laatste bladzijde met een zucht van verlichting kunnen omslaan. Ook het lezen van deze roman lijkt een boetedoening te zijn.

Coen Peppelenbos

Louis Couperus – Herakles. Verzamelde werken, deel 36. Veen, Amsterdam/Antwerpen (oorspronkelijk L.J. Veen, Amsterdam, 1913) 296 blz.

(Afbeelding omslag via de site van het Louis Couperus Genootschap, waarop een schat aan achtergrondinformatie staat.)