Reiziger in angst, handelaar in ongenoegen

Maarten Rietgans, de hoofdpersoon in Een dag om aan de balk te spijkeren, de tweede roman van Rinus Spruit (1946), is net als zijn schepper een echte Zeeuw. Stug, zwijgzaam, opgegroeid tussen de zwarte klei en de zwarte kousen. Rietgans senior is, om het positief te zeggen, een keuterboer. Hij bewerkt een paar minuscule lapjes grond ergens in Zeeland, maar klagen over het weer doet hij als een heuse herenboer.

rinus spruit dagMaarten lijdt tegelijk aan een minder- en een meerwaardigheidscomplex. Hij moet en zal het hogere in hemzelf verwezenlijken ‘vanuit een gevoel van minder zijn’. Het baantje bij de Boerenleenbank kan en mag niet zijn einddoel zijn. En een vrouw wil hij ook hebben. Daartoe plaatst hij regelmatig contactadvertenties. Maar geen enkele dame, hoe mooi en hoe leuk ook, kan zijn goedkeuring verdragen. Is hij wellicht een moederskindje? Met moeder kan hij praten, voelt hij zich enigszins op zijn gemak. Vader zwijgt en werkt aan tafel zijn stamp in recordtempo naar binnen.

Jongste bediende Maarten Rietgans was op het kantoor van de Boerenleenbank hele dagen sprakeloos. Hij zei nooit iets, alleen als men hem wat vroeg gaf hij antwoord. De meisjes op de bank waren eraan gewend geraakt, ze zagen hem als een soort huisdier, ze zouden hem missen als hij er niet meer was. […] Opgaan in je werk, dat was nog het beste. De wereld om je heen vergeten.

Maarten gaat als negentienjarig broekje als enige jongen de verpleegopleiding volgen. Hij leert als een bezetene en voelt zich tussen de meisjes superieur, als de dokter in zijn witte jas. Maar eenmaal afgestudeerd en aangenomen in een ziekenhuis vervalt hij in zijn aloude vertwijfeling. De angst om iets verkeerd te doen regeert.

Maarten is een schoolvoorbeeld van de man van de twaalf ambachten en dertien ongelukken. Meestal weet hij al bij het voorstellen aan de nieuwe collega’s dat hij niet lang zal blijven. Soms loopt hij dezelfde middag al de instelling uit. Het levert hem in elk geval heel veel goede getuigschriften op. Een stapel die zich tegen hem keert. Zullen we hem wel aannemen, hij blijft vast niet lang?

Hij wil de beste zijn, moet de beste zijn, nog steeds. Daarnaast is hij vervuld van angst. Voor zusters, voor artsen. Hij probeert zich een houding te geven en komt daardoor star en levenloos over, als iemand die voortdurend in gedachten is. Maarten Rietgans, gepantserd in zijn witte jas.

Moeder overlijdt en vader wordt verzorgd door een tante en een huishoudster. Pas na een hele tijd mag hij van zijn vader aan tafel op de plek van zijn moeder zitten. Een mooie illustratie voor de traagheid, maar ook de laconieke vanzelfsprekendheid waarmee veranderingen worden geaccepteerd in een rurale gemeenschap.

Maarten gaat op zichzelf wonen, maar verhuist keer op keer, van flat naar eengezinswoning en weer terug. Wanneer een hospita hem bemoedert – ze geeft zijn plantjes water en zet soepjes onderaan de trap – wordt hij daar blij van omdat het hem aan zijn lieve moeder doet denken, maar het irriteert hem tevens bovenmatig. Tijd om weer te vluchten. Maarten is iemand die zijn draai in het leven niet kan vinden. Ondertussen vliegen de jaren voorbij. Zal hij met zichzelf en de wereld in het reine komen?

Spruit zet een personage neer dat enerzijds irritatie opwekt, met de vader mee denk je weleens: man, grijp jezelf eens onder de armen. ‘Jongen, jongen. Je krijgt de pap in je mond en je slikt het niet door.’ Tegelijkertijd voel je een zekere sympathie voor de kleine man met de grote dromen. Het taalgebruik is eenvoudig maar zeer effectief. Maarten doet sterk denken aan de schlemiel in het werk van Frans Pointl en de sfeer is vergelijkbaar met die in de romans van Gebrand Bakker.

Maarten wil zelf ook vooruit, maar lijkt het eenvoudig niet te kunnen.

Hij zou willen dat hij iemand zonder problemen was. Dat hij werk had naar zijn zin. Dat hij een vrouw had van wie hij hield. Hij zou dat willen, al was het alleen maar voor zijn vader.

Wanneer Maarten dan eindelijk een vrouw tegenkomt die overduidelijk van hem houdt, gaat hij weliswaar samenwonen, maar niet van harte. Pas wanneer hij er na twee jaar een einde aan gemaakt heeft, beseft hij wat hij heeft weggegooid. Nog meer dan anders rent hij van werk naar werk. De afdelingen van ziekenhuizen en bejaardenoorden wisselen zich in recordtempo af, terwijl thuis zijn vader gestaag het land bewerkt, zich na de dood van zijn vrouw vol op zijn grond heeft gestort. Maarten is eigenlijk degene die in behandeling zou moeten worden genomen. Hij meldt zich ziek en gaat zo nu en dan naar Brussel om zich in een café thuis te voelen tussen de verschoppelingen, met als enige metgezel zijn fotocamera.

Maarten is een begenadigd fotograaf. Is dat de oplossing voor zijn eenzaamheid, voor zijn lijden aan de wereld, die eigenlijk altijd al in hem opgesloten zat, maar die hij nooit onderkend heeft? De wereld omkaderen, rechthoekjes om het leven plaatsen? Plots gaat het hem voor de wind. Hij verkoopt foto na foto aan ansichtendrukkers. Maar ja, rampspoed kan natuurlijk niet uitblijven, hij is en blijft voor het ongeluk geboren. De digitalisering doet zijn intrede. Daar wil hij niet aan mee doen, in zijn ogen doet die nieuwigheid afbreuk aan het ambacht.

Is er dan helemaal geen hoop voor Maarten? Jawel. Hij vindt een baantje als meteropnemer. Ideaal natuurlijk voor iemand die zelf ook van huis naar huis trekt. In een notitieboekje noteert hij invallen, aanzetten tot verhalen. Hij stuurt een manuscript op naar tien uitgevers. Eentje is ontroerd door de eenvoud en de schoonheid en geeft zijn levensverhaal uit onder de titel Een dag om aan de balk te spijkeren. Zo is het verhaal van Spruit, zelf ooit verpleegkundige, en Rietgans rond. Aan de balk spijkeren niet uit onvrede, zoals men van deze deeltijd sombermans wellicht zou verwachten. Een mooie dag juist, die het waard is om in herinnering te houden, net zoals deze aandoenlijke roman.

Guus Bauer

Rinus Spruit – Een dag om aan de balk te spijkeren. Cossee, Amsterdam. 224 blz. € 18,90.