Het nieuws verbijsterde iedereen. Thomas Blondeau, 35 jaar jong, stierf aan een aortaruptuur. Op 5 november vond een literaire herdenking plaats in De Brakke Grond in Amsterdam. Roel Weerheijm was aanwezig.

De avond was droevig, mooi, zwaar, hartelijk, grappig, ontroerend, hilarisch en lief. Alma Mathijsen presenteerde en vond dat moeilijk, dat gaf ze tenminste zelf aan. Daar was weinig tot niets van te merken. Geruisloos liet ze de ene schrijver na de andere columnist na de volgende journalist op het podium komen om in wat voor vorm dan ook een hommage aan Thomas Blondeau te brengen.

Dat leverde clichés op (‘Thomas Blondeau is dood, verdomme’, of: ‘Zolang ik schrijf, houd ik je in leven’) en rauwe momenten. Velen vertelden hoe ze op de hoogte waren gebracht van de dood van Blondeau, met bijbehorende gemeenplaatsen over de reactie op zo’n ongelofelijk bericht. Dat is volkomen begrijpelijk. Blondeau zelf had in zijn laatste interview in nrc.next, verschenen op de dag van zijn dood, verteld over Roland Barthes. Toen die in de rouw was, verviel ‘deze fantastisch slimme man’ uitsluitend in clichés ‘over het enorme verdriet dat hem getroffen heeft. Dat vind ik absoluut troostend. Vanwege het simpele besef dat iemand tegen je zegt: je bent niet alleen, het is niet gênant.’

De hele avond keken we achter het podium naar de nu al iconisch geworden foto van Thomas Blondeau uit de nrc.next. Blondeau ligt in bed, de dekens tot zijn neus opgetrokken, en kijkt afwachtend de lens in. Deze foto was vertroebeld en op zijn gezicht stond, in scherpe viltstiftstrepen, Blondeaus motto: ‘I can’t go on / I’ll go on’.

Er waren diepe stiltes.

Maar wat overheerste waren vele momenten van herkenning en humor.

Jaren geleden zou Blondeau een documentaire maken die nooit is doorgegaan. We zagen ‘opwarmshots’ van Blondeau voor de camera, waarbij hij ontspannen rond moest lopen, rare gezichten trok en vragen beantwoordde.

‘Als je je nieuwe boek in een of twee woorden moest samenvatten…?’

‘Kaft.’

‘Tarzan of Jane?’

‘Jane.’

‘Wat is je favoriete kleur?’

‘Indigo – maar die kleur is weer zo besmet door indigokinderen…’

Hanna Bervoets belichtte een aantal van Blondeaus hilarische tweets, Iris Koppe vertoonde haar film die ze met Blondeau maakte in zijn geboortestreek, rond de verschijning van Het West-Vlaams versierhandboek. Het slotbeeld van een ontspannen lachende Blondeau met een pintje in zijn hand in een café, leek de avond zelf te verbeelden. Zo denken de meesten terug aan Thomas Blondeau: een warme, gezellige, lieve, grappige, intelligente romanticus.

Een aantal schrijvers dook de hoek in van poëzie en fictie (Jamal Ouariachi: ‘De dood dwingt tot fictie.’). Yannick Dangre bracht een eigen gedicht over Blondeau. Menno Lievers droeg poëzie van Blondeau voor die hij als redacteur van de Revisor had gepubliceerd en deed daarbij een expliciet oproep aan de uitgeverij om Blondeaus verzamelde gedichten te publiceren.

Soms hing de fictie wel erg dicht tegen de realiteit aan. Roderick Six vertelde over zijn werk in een boekhandel, waar hij een dame ontmoette die later zijn verloofde zou worden. Dit gegeven komt terug in Het West-Vlaams versierhandboek – waar Blondeau echter schreef dat het om het tweede huwelijk van de boekhandelaar zou gaan. Six vervolgt: ‘Ik kreeg de roman van haar terug met een dikke rode cirkel om die zin en een groot vraagteken in de kantlijn. Nu liggen de uitnodigingen voor de bruiloft stof te verzamelen.’

blondeau herdenking

Speciale aandacht was er voor het bijzondere studentenhuis van Blondeau. Zijn huisgenoten waren Edwin Fagel (dichter en hoofdredacteur van Awater), Eva Bouman (medewerkster bij uitgeverij Cossee en jurylid van de Anna Bijns Prijs), Joost Baars (dichter en redacteur van Perdu) en vaste huisvrienden Christiaan Weijts (schrijver en columnist bij nrc.next en De Groene Amsterdammer) en Arjan van Veelen (columnist bij NRC Handelsblad, essayist). Toen was iedereen nog student, onzeker, zoekend, brutaal en grootsprakig.

Als ze op het toilet zaten, keken ze allemaal naar dezelfde poëziekalender, vertelde Joost Baars (JB: ‘U weet wel, de staalkaart van braaf poëtisch Nederland’). Geregeld klonk een intens, klagend gezucht uit het toilet als Blondeau daar zat. Op een gegeven moment hing hij maar zijn eigen gedichten op het prikbord in het toilet. Waarna andere huisgenoten volgden. Het duurde niet lang, aldus Baars, of ze gingen elkaars gedichten bespreken, lovend of kritisch. ‘Thomas kon fel en intimiderend zijn in zijn mening.’ Zijn bijzondere houding was een chiasme: je breekt iets af omdat je iets op wil bouwen, en je bouwt iets op omdat je het af wilt breken. ‘Thomas kon tegelijk constructief en destructief zijn.’

Ook Christiaan Weijts stond uitgebreid stil bij de studententijd van Blondeau. Hij toonde een video, gemaakt door Van Veelen, waarop een aangeschoten trio (Blondeau, Van Veelen en Weijts) van café Burgerzaken naar café De Burcht fietst. Hij memoreerde een chaotisch telefoongesprek toen Blondeau net een contract bij Meulenhoff had getekend voor zijn debuutroman – ‘met de bescheidenheid die schrijvers eigen is’. Weijts had kort daarvoor zijn eigen contract getekend bij De Arbeiderspers. Wat eraan vooraf was gegaan en wat erop volgde, was een intelligent en fel steekspel tussen twee ambitieuze jonge schrijvers. Blondeau beet Weijts daarbij geregeld toe: ‘Nee, jij trekt volle zalen!’

Weijts heeft drie hypotheses over de literaire gedenkavond: ofwel doen we dit in een drang om de overleden schrijver levend te houden, ofwel doen we dit om te worden getroost door verhalen en herinneringen, ofwel (Weijts noemt dit de ‘wolkjesthese’) gaan we ervan uit dat Blondeau vanaf een wolk mee kan kijken om zijn eigen herdenking in De Brakke Grond mee te maken. ‘Ja,’ besloot Weijts. ‘Jij trekt inderdaad volle zalen.’

Ellen Deckwitz legde lang geleden digitaal contact met Blondeau. Ze schrijven en e-mailen en op een gegeven moment, als de geliefdes van beiden tegelijkertijd naar het buitenland zijn, besluiten ze elkaar op te bellen. Wat volgt, is een vriendschap die niet alleen over literatuur gaat maar die ook een persoonlijke dimensie kent. Blondeau en Deckwitz kunnen bij elkaar terecht om over hun angsten te praten. Ze mogen elkaar troosten, stimuleren en uitlachen om de dingen die ze vanuit hun angsten meemaken.

Helemaal aan het eind betrad de vriendin van Thomas Blondeau het podium. Ze sprak hem persoonlijk toe in een vervolg op wat ze tijdens de uitvaart tegen hem had gezegd en haalde nog enkele herinneringen op aan hun relatie.

De stilte was totaal.

Het is wachten op een mooie roman van een van de voormalig huisgenoten van Thomas Blondeau, over de tijd in het studentenhuis. Toen iedereen nog student, onzeker, zoekend, brutaal en grootsprakig was. Toen alles nog moest beginnen en niemand veel te jong was overleden.

Roel Weerheijm