Over literaire prijzen

Het ligt voor de hand te betogen dat het literaire prijzenbombardement, zoals dat in Nederland en België jaarlijks inslaat, vele schrijvers doet duizelen en in verwarring brengt en daarom krachtig moet worden teruggedrongen, maar evenzeer ligt het voor de hand te betogen dat de literatuur niet genoeg gestimuleerd kan worden en dat er ruim baan moet worden gemaakt voor de ontwikkeling van schrijftalent en de productie van nieuw literair werk.
        Tegenstanders zullen benadrukken dat schrijvers in deze gehele procedure slechts worden gebruikt voor de commerciële belangen van de prijzensponsors, ofwel worden gedegradeerd tot literaire premiejagers, terwijl voorstanders zullen beweren dat geen schrijver gedwongen wordt om schrijver te zijn en dat vrije concurrentie het kenmerk is van een gezonde markteconomie, waarmee zij ongeveer bedoelen dat ook de hebzucht van schrijvers valt aan te zwengelen en er maar weinigen zullen zijn die op een douceurtje van vijftigduizend euro zullen spugen.

Kortom, het is weer het oude refrein: de waarheid ligt in het midden, of bestaat niet, of bestaat tegelijkertijd wel en niet; bestaat wel, maar bestaat tevens als haar tegendeel, dus niet.

Een literaire prijs is de tastbare waardering voor de kwaliteit van een boek, uitgedrukt in drie bestanddelen: een som geld, een juryrapport en een oorkonde. De hoogte van het geldbedrag, alsmede de ambiance waarbinnen de prijs wordt uitgereikt, bepalen het prestige van de prijs en daarmee de nieuw verworven status van de auteur. Zo staat onomstotelijk vast dat de Nobelprijs voor literatuur de meest begeerde prijs in de wereld van de schrijvende medemens is, alle andere literaire prijzen vallen bij deze erkenning in het niet.

Alleen schrijvers die de Nobelprijs voor literatuur hebben ontvangen kunnen zich er niet meer op laten voorstaan miskend te zijn, voor alle anderen is er nog voldoende ruimte over en die wordt dan ook maximaal benut. Zelfs W.F. Hermans voelde zich miskend.

Ook de P.C. Hooftprijs, de hoogste officiële erkenning in literair Nederland, biedt kennelijk onvoldoende status en waardering om miskenning weg te nemen. WFH dolde met deze prijs, nadat een slordige secretaresse een tikfout had gemaakt aangaande de hoogte van het uit te keren bedrag en ik herinner me een opgewonden Jan Wolkers, die ooit voor de tv-camera’s de P.C. Hooftprijs stond te weigeren, omdat die prijs hem ‘te laat’ werd toegekend. Jawel. De heer Wolkers voelde zich geschoffeerd, zo riep hij kwaad in het rond. Het was een schande, riep hij, dat de P.C. Hooftprijs hem nu pas ten deel viel, nadat hij al zo veel prijzenswaardige romans op zijn naam had staan, die hij al foeterend één voor één uit de boekenkast begon te trekken. Even grappig als patheties was dat, om te zien hoe zo’n vulgaire druktemaker zichzelf over het paard tilde.

De Nobelprijs voor literatuur verdien ik zelf zonder meer, want ik ben de beste schrijver van de hele wereld, maar ik zal hem vermoedelijk niet krijgen, aangezien ik op het politieke en media toneel volledig onbekend ben en die positie ook liever wil bestendigen. Heel anders was dat gesteld met Sir Winston Churchill, die een natie gedurende de oorlog jarenlang hardnekkig en met gedragen retoriek wist te leiden, als een ware vader des vaderlands, en die daarvoor mogelijk de Nobelprijs voor de vrede verdiende, maar vervolgens in 1953 de Nobelprijs voor literatuur verwierf, hetgeen de vraag oproept of jury’s die literaire prijzen mogen vergeven soms niet een beetje in de war zijn, om niet te zeggen soms niet een beetje niet goed wijs zijn.

Maar niet alleen jury’s vertonen curieus gedrag in de literaire prijzenshow, ook schrijvers kunnen daarin uitblinken. Zo weigerde de Franse schrijver Jean-Paul Sartre in 1964 vol rode politieke trots de Nobelprijs (voor literatuur, welteverstaan) om enkele jaren later, toen het hem financieel niet meer zo voor de wind ging, zich schoorvoetend opnieuw tot de Nobelprijs commissie te wenden, met het verzoek of hij het geldbedrag verbonden aan de prijs alsnog mocht ontvangen. De prijs hoefde niet, wel het geld. Sic transit Janus Paulus.

Iedere echte schrijver is de beste schrijver van de hele wereld, want er kan maar één schrijver echt de beste zijn en als schrijvers niet de beste van de hele wereld willen zijn, dan zijn zij het ook niet en moeten zij subiet met schrijven stoppen en iets anders gaan doen, bijvoorbeeld jurylid worden van de Nobelprijscommissie, zoals de schrijvers Eyvind Johnson en Harry Martinson in 1974, toen onder anderen Graham Greene, Vladimir Nabokov en Saul Bellow voor de prijs genomineerd waren, maar de juryleden Johnson en Martinson zichzelf een gedeelde Nobelprijs voor de literatuur toekenden. Men vraagt zich af of er wellicht iets schort aan de statuten van een literaire prijs, indien de juryleden ook zichzelf kunnen bekronen.

De kwaliteit van een literair kunstwerk is niet meetbaar in hoogte, snelheid of tijd, zoals sportprestaties. En ook de in sommige veldsporten gehanteerde ‘buitenspelregel’ heeft geen invloed op het scoreverloop van een boek. Sterker nog, schrijvers plaatsen zich bij voorkeur juist ‘buiten spel’, om vanuit die positie vrijuit te kunnen werken. Het zogeheten maatschappelijk engagement komt een literair kunstwerk zelden ten goede. Een ware literaire exercitie wordt in strikte afzondering, geheel individueel en onder persoonlijke curatele ondernomen, zoals ook de lezer bij de waardering van een boek gebonden is aan criteria van persoonlijke beleving, literaire smaak en artistiek benul.

Literaire jury’s zien zich dan ook geplaatst voor een lastige taak, want zij moeten tot een communis opinio zien te komen op basis van een strikt individuele benadering. Dat de Nobelprijscommissie politieke, maatschappelijke en ‘andere’ overwegingen laat prevaleren boven zuiver literaire criteria, is al vele jaren lang bekend, hetgeen een lijst laureaten oplevert waaronder zich wel bevinden: Mo Yan, Tomas Transrömer, Herta Müller, Elfriede Jelinek, Dario Fo, Gao Xingjian, Wislawa Szymborska, Kenzaburo Oë, Wole Soyinka en Nagieb Mahfoez om er, schier willekeurig, tien uit te pikken, maar niet Malcolm Lowry, James Joyce, Dylan Thomas, George Orwell, Cormac McCarthy, Marcel Proust, Vladimir Nabokov, W.H. Auden, Franz Kafka en W.F. Hermans, om er, iets minder willekeurig, tien andere voor in de plaats te zetten.

Wat betreft de P.C. Hooftprijs, de literaire staatsprijs van Nederland, is het niet zo’n bende als in Zweden, maar erger kan ook bijna niet, al is er één naam in de rij der prominente gegadigden die langzamerhand wel begint te schitteren door afwezigheid. Of beter geformuleerd, die langzamerhand op pijnlijke wijze begint te ontbreken. Voor de afdeling proza wel Charlotte Mutsaerts, maar niet Jeroen Brouwers, doet denken aan een gênante vergissing, maar voor essayistiek wel Willem Jan Otten en niet Jeroen Brouwers, doet denken aan Zweedse toestanden, dan wel beschamende kwade wil.

L.H. Wiener

[Dit vertoog betreft een geactualiseerd en uitgebreid opgepoetst fragment uit mijn boek Eindelijk volstrekt alleen pp. 44-46]