Na zeven jaar is Arie Storm weer terug met een roman: Luisteren hoe huizen ademen. De eerste zin luidt: ‘Het verleden, wat moet je ermee – in dit geval: het verleden van een schrijver, radiopersoonlijkheid, literair recensent en universitair docent van middelbare leeftijd.’ Dat slaat op August Voois die op wonderlijke wijze létterlijk naar zijn Haagse verleden terugkeert. Arie Storm over vorm, wormholes, fictie en de boekhandel als pornozaak. En hij moet alweer uitleggen dat ook deze roman alweer niet over hem gaat.

Hoe komt het dat Luisteren hoe huizen ademen zo lang op zich heeft laten wachten?

Tot mijn vorige roman hanteerde ik een mooi tempo en was er elke twee, drie jaar een nieuwe. In 2009 bracht ik weliswaar de essaybundel Het Onontkoombaar eigene van de Nederlandse literatuur uit, maar ik vind zelf dat het te lang geduurd heeft. Het idee voor Luisteren hoe huizen ademen stamt uit die tijd, uit 2009, en toen al vertelde ik mijn uitgever dat het bijna klaar was, maar ik ben te optimistisch geweest. Het had alles te maken met het zoeken naar de juiste vorm. In deze roman lopen verschillende tijden door elkaar en komen ze op een gegeven moment bijeen. In dat opzicht was het een moeilijk boek om te schrijven. Een ander deel van te vertraging is te wijten aan andere werkzaamheden, want ik werk bijvoorbeeld ook aan de universiteit, wat enorm veel tijd opslorpt. Je moet er als schrijver voor waken dat je niet te ver van het pad afdwaalt. Dat is een van de autobiografische elementen in dit nieuwe werk, want August Voois accepteert ook allerlei andere baantjes en komt nauwelijks nog aan schrijven toe.

Het blijft na zes romans moeilijk om de juiste vorm te herkennen?

Ja, dat houd ik mijn studenten ook voor. Schrijven is leuk, interessant en boeiend, maar niemand gaat je beloven dat het makkelijk is. Het maakt niet uit of je een of honderd boeken achter je naam hebt staan, want elk verhaal brengt weer nieuwe raadsels mee. Altijd als je een nieuwe verhaal start ben je weer net zo’n amateur als iedereen, elk boek voelt alsof het je eerste is, daar helpen aangeleerde trucs en technieken niets bij. Ditmaal had ik diverse fragmenten in het heden en verleden geschreven, maar ik wist niet hoe ik die bij elkaar moest krijgen, ik kwam bij wijze van spreke niet verder dan bladzijde dertig. De uiteindelijke oplossing was een eenvoudige, maar dat is achteraf altijd het geval, het is het herkennen van de oplossing dat problemen gaf.

Ik zou bijna zeggen dat mijn eigen familie losjes geïnspireerd is door mijn werk.

De titel is ontleend aan David Mitchell’s Dertien (Black swan green): Luisteren hoe huizen ademen maakt je gewichtloos. Hoe kom je bij de merkwaardige titel?

Dit jaar ben ik vijftig geworden, en op zo’n leeftijd blik je vaak terug, vaak met een hang naar nostalgie. Ik merk dat ik ’s nachts over mijn jeugd droom, dat overkwam mij vroeger nooit, want als je twintig bent wil je alleen maar vooruit. Nu woon ik in Amsterdam-Zuid, maar ik kom uit de Schilderswijk in Den Haag, een achterstandswijk die als berucht te boek staat, zeker vroeger. Het was een arme buurt met hoge criminaliteitscijfers. Ik herinner mij verjaardagspartijtjes waar kinderen niet kwamen opdagen omdat ouders hen niet naar de Schilderswijk lieten gaan. En als je tijdens een sollicitatiegesprek vertelde dat je daar woonde wist je zeker dat je niet werd aangenomen, je bent er praktisch kansloos. Toch rijmt dat beeld van de Schilderswijk niet met mijn gevoel van vroeger, want ik was daar gelukkig. Ik wilde onderzoeken hoe het kon gebeuren dat ik gelukkig was in een wijk die je alleen maar ongelukkig kan maken. Ik kwam erachter dat het de buurt zelf was; de huizen, de rommelige architectuur, de mensen, het ronddwalen door de straten. Het citaat van Mitchell vatte mijn gevoel over mijn geboortewijk goed samen: luisteren naar huizen maakt je gewichtloos.

In de eerste zin – Het verleden, wat moet je ermee – in dit geval: het verleden van een schrijver, radiopersoonlijkheid, literair recensent en universitair docent van middelbare leeftijd? – valt de titel ‘schrijver’ als eerste. Stel je jezelf ook zo voor?

Nou nee, dat klinkt zo aanstellerig en er komt bovendien alleen maar gelazer van. Toen ik in de kapperstoel zat zei de kapper: oh, ik zie je nooit op televisie. Want dan was je volgens hem een echte schrijver (lacht). Als mensen daar naar vragen is het ook nog lastig om te vertellen wat en waarover ik precies schrijf. Ja, literatuur, maar beter om te zeggen is dat ik op de radio ben, want naar Tros Nieuwsshow luisteren heel veel mensen. Dan weten ze meteen wie ik ben, hoewel ze dan meestal denken dat ik honderdenduizenden euro’s verdien (lacht). Maar goed, dat is het makkelijke antwoord. Ik zie mijzelf wel degelijk als schrijver, als ik tussen mijn banen zou moeten kiezen zou ik dat blijven doen.

© Anneke Hymmen
© Anneke Hymmen

Een van de kenmerken van je werk, die ook in Luisteren hoe huizen ademen terugkomt, is het surrealistische of science fiction-achtige. Hier keert August Voois met zijn vrouw en dochtertje door een soort wormhole terug naar het verleden. Waarom heb je dat gedaan?

Ik wilde liever dan een verhaal in het verleden, of door vanuit het heden terug te blikken, een schakelmoment creëren door August létterlijk naar het verleden te brengen, dat was iets wat ik al lang wilde doen. Het is daarnaast een samenkomst van hoge en lage cultuur, ik wilde het chique literaire Amsterdam-Zuid aaneenrijgen met de platte Schilderswijk. Tijdreizen kan natuurlijk niet echt, dat snapt iedereen, maar ik wilde het wel zo geloofwaardig mogelijk doen overkomen. Het klinkt clichématig, maar zoiets plats kan prima, kijk maar naar grote gekanaliseerde schrijvers Proust en Nabokov. Doordat August terugstapt in de tijd

August wordt door Marokkanen naar dat wormhole begeleid. Waar komen zij opeens vandaan?

In de zeventiger jaren was de Schilderswijk een buurt vol blank uitschot. Tegenwoordig is vijfennegentig procent allochtoon, maar toen kwam er voor het eerst een Marokkaans gezin wonen. De mensen zeiden dat de buurt achteruit holde (lacht) terwijl dat gezin juist het clichébeeld van het keurige arbeidersgezin was, beleefde man die op straat groet, bedeesde kinderen, et cetera. Het leek mij daarom leuk om hen, de Marokkanen, een andere rol te geven als de kranten doen – fietsen jatten, enzovoorts, je kent de berichtgeving wel. Door hun aanwezigheid mix ik ook het heden met het verleden, dat soort vondsten is leuk voor mijzelf.

In mijn vorige roman schreef ik opzettelijk een ongelooflijk lange zin die grammaticaal van geen kanten liep, die werd gevolgd door iets als: dit gaat hem niet worden voor de Tzum-prijs.

Veel mensen zullen weer denken dat dit een boek over jezelf is, de autobiografische elementen spatten ervan af, of lijkt dat maar zo?

Dat zegt men, maar het valt reuze tegen met die autobiografische elementen. Ergens las ik dat Luisteren hoe huizen ademen een autobiografische roman zou zijn, maar die twee woorden spreken elkaar al tegen, bovendien kan tijdsreizen moeilijk waargebeurd zijn. Voorop het boek staat ‘roman’, wat aangeeft dat in ieder geval een gedeelte verzonnen is. Dus nogmaals: ik ben het zelf niet, maar ik wil voor mezelf een tweede leven scheppen dat ik steeds uitbouw, zoals in deze roman met de Indische familie, dat voegt iets toe. J.D. Salinger heeft Nine Stories over de familie Glass geschreven, en hij dacht aan dat gezin met kinderen als echte mensen. Ik heb hetzelfde met mijn werk, hoewel mijn romans los van elkaar staan. Wat ik doe is elementen uit mijn eigen leven gebruiken en die vergroten, dramatiseren. Ik vind het interessant om de werkelijke en onwerkelijke elementen met elkaar te verbinden. Soms vergeet ik overigens dat ik iets verzonnen heb. Terwijl aan mijn vorige roman De bruid en de kogel werkte, over een overleden vader die gebaseerd is op de mijne, belde mijn echte vader wel eens op. Ik schrok me te pletter, daar ik dacht dat hij overleden was. Ik heb ‘mijn’ zus in een van romans ook wel eens de dood ingestuurd, maar in werkelijkheid leeft ze nog. Ik zou bijna zeggen dat mijn eigen familie losjes geïnspireerd is door mijn werk.

Roman of autobiografisch werk: na ‘roman’ op het omslag wijs je de lezer er middels een inleidende quote nogmaals op dat ze fictie gaan lezen. Waarom?

‘It is not a mirror of manners, not an autobiography, not a historical account. It is pure fantasy […]’

Vladimir Nabokov, ‘The Walk by Swann’s Place’

Klopt, en dat is ironisch bedoeld, aangezien Nabokov lezingen over de grote wereldliteratuur hield en dit zei over het werk van Marcel Proust, wie als zeer autobiografisch te boek staat. Uitgerekend voor zijn werk waarschuwt hij: pas op, het lijkt weliswaar op de werkelijkheid, maar het is allemaal verzonnen. Die quote verwoordt exact wat ik doe, bij mij denk je ook dat ik het allemaal heb meegemaakt, maar ik wil dat het een roman is omdat het mij de vrijheid geeft om dingen te veranderen, waar ik dat niet zou kunnen of durven als ik een memoir of een autobiografisch werk zou schrijven.

Voor mensen in je eigen omgeving kan het overkomen als een parodie of een insidersjoke. Is dat geen probleem?

Nee, niet echt, maar ik wil de mensen bereiken die geen kennis van mij hebben, die gewoon een roman willen lezen zoals je ook Dostojevski leest. Van hem hoef je ook niet te weten wat hij uitvoerde, of hij zijn hospita wel of niet vermoord heeft (Misdaad & Straf), want het boek moet het immers zelf doen.

ArieStormLuisterenHoeHuizenAdemen3

Je hebt Tzum eens verweten dat de beste zinnen van het jaar niet best waren. Zijn er specifieke zinnen in je nieuwe roman waar je apetrots op bent?

Dat klopt, en in mijn vorige roman schreef ik opzettelijk een ongelooflijk lange zin die grammaticaal van geen kanten liep, die werd gevolgd door iets als: dit gaat hem niet worden voor de Tzum-prijs. (lacht) Ook heb ik in een recensie wel eens een alternatieve zin voorgedragen met als boodschap: deze kan wel voor de Tzum-prijs. (lacht) Ik ben wel trots op een aantal van mijn eigen zinnen, maar ik ga mezelf niet nomineren.

Een specifieke scène waar je trots op bent?

Dat is een scène waarbij het opletten geblazen is. August in 2013 is thuis aan het werk en denkt terug aan zijn vader. Die drinkt in de jaren zeventig thuis aan de keukentafel in het bijzijn van zijn zoon – August zelf dus. Dat is een moment waarop alle tijden door elkaar lopen. Als de bel gaat lopen ze gelijktijdig, in beide tijden, naar de deur. Bij de een staat zijn dochter voor de deur, bij de ander de buurman. Ik kan mij voorstellen dat sommige mensen het daar niet meer snappen en denken dat ik gek ben geworden, maar ik ben er trots op en vind die scène goed gelukt.

De lezers hebben het nog niet kunnen merken, maar nog veel meer dan hier aangegeven wordt lach je ongelooflijk veel, doe je dat tijdens het schrijven ook?

Ja, daar word ik gelukkig van. Het schrijven is moeilijk als het op de technische zaken aankomt, maar als ik zit te tikken zie ik het allemaal voor me. Neem de half-Indische man, dat vrolijke karakter is gebaseerd op iemand die ik uit mijn jeugd ken. Ik zag ook wel zijn andere kant, maar als die de roman binnenkomt wordt het pas echt een verhaal. Het eerste wat ik over hem schreef waren de leuke dingen, ik wilde de vrolijkheid vatten die van hem uitging. Terwijl de kinderen met strandemmertjes en schepjes komen aangezeuld zit hij al achter het stuur; hij hoeft niets te dragen omdat hij immers voor de sfeer en gezelligheid zorgt, zo’n man, weet je wel. Als kind kwam ik daar ’s ochtends wel eens over de vloer als hij met zijn vrouw en vier kinderen aan het ontbijt zat. Het waren leuke en gezellig mensen. Als ik daar aan denk buitelen de herinneringen over elkaar heen, daar word ik gelukkig van. In die emotie en sfeer van zo’n scène ga ik ook sneller schrijven, dat past bij het vrolijke. Of het echt zo was en de herinnering klopt is een ander verhaal, maar ik zie ik het allemaal voor me. Andersom gebeurt het ook, zoals bij de begrafenisscène, dat is lastiger en langzamer schrijven omdat je anders kans hebt om over de pathetische rand te tuimelen, dat kan snel huilen worden, dat wordt heel snel heel erg.

Ik schaam mij er bijna voor om een boekwinkel in te stappen, alsof ik een pornozaak binnenga, ik wil niet mijn buurvrouw denkt dat ik naar boeken van Saskia Noort sta te loeren.

Het is wellicht een belediging of juist een compliment, maar je bent een te vreemde schrijver om een groot publiek aan te boren.

Dat zou goed kunnen, we hopen nog altijd op de bestseller (lacht). Ik vind dat ik iets moet doen wat anderen niet doen. Voortborduren op een traditie is prima, maar je moet er wel iets aan toevoegen, dat probeer ik. Dit is echter hoe ik het doe, ik ga het niet eenvoudiger maken om beter te scoren. Het valt overigens reuze mee wat voor een vreemde schrijver ik ben. Als ik een passage voordraag tijdens en lezing krijg ik vanuit de zaal in ieder geval nooit de vraag: kunt u dat herhalen? Ik heb een rustige maar toch levendige stijl. Je moet echt je best doen om bij mijn werk de draad kwijt te raken.

Je schrijft dat de literaire romans van je hoofdpersoon niet in de boekhandel belanden, maar dat de chicklits, de zogenaamde literaire thrillers en alle ander hapsnapboekjes er wel liggen.

Soms denk ik dat de literatuur er helemaal uitgaat, dat merk ik ook aan de studenten – niet mijn eigen – die Nabokov een moeilijke schrijver vinden. Wellicht is het de manier waarop men tegen de literatuur aankijkt die verandert. Wat mij vooral stoort is de versmalling; steeds meer mensen kopen hetzelfde boek. De huidige boekhandel is omgebouwd tot een fuik waardoor de klant direct naar de tafel met de top-10 wordt geleid. Ik schaam mij er bijna voor om een boekwinkel in te stappen, alsof ik een pornozaak binnenga, ik wil niet mijn buurvrouw denkt dat ik naar boeken van Saskia Noort sta te loeren.

Ik ben van een generatie die het gewend is om een boek voor zich alleen te hebben. Ik lees dít boek, jij mag er niet aankomen; dat gevoel, als een geheimtip. Toen ik J.D. Salinger’s Catcher in the rye las dacht ik dat het over míj ging, Salinger en ik deelden dat geheim, daar hoefde verder niemand iets van te weten. Pas later realiseerde ik mij dat miljoenen mij voor waren gegaan. Maar dat gevoel, dat een boek alleen voor jóu is geschreven, waardeer ik en mis ik in de huidige markt.

Het omgekeerde is tegenwoordig het geval, de mensen zijn op zoek naar wat iedereen leest. In De Wereld Draait Door is een forum in het leven geroepen van boekhandelaren die de rol van recensent spelen. Zij wijzen ons op zaken die we al weten en kiezen standaard de geijkte boeken die we al kennen. Boekhandelaren moeten niet bedenken wat hun klanten moeten kopen, het moet andersom zijn, de lezers moeten zelf bedenken wat ze willen lezen. De meeste boekverkopers weten niet eens wat ik wil lezen. Als ik om een geheimtip vraag komen ze met Arthur Japin aanzetten!

Het is een raar ideaal om iedereen hetzelfde boek te willen laten lezen. Het gebeurt ook met de Nederland Leest-actie waarvoor de keuze is gevallen op Een vlucht regenwulpen van Maarten ’t Hart. Geen slecht boek, maar volgend jaar leest iedereen weer hetzelfde. Met CPNB hetzelfde verhaal, die geeft altijd een opkontje aan de schrijvers die het niet nodig hebben. Tommy Wieringa, die volgend jaar aan de beurt is, heeft die reclame helemaal niet nodig, hij verkoopt sowieso wel. Het zou leuker zijn als er achthonderdduizend exemplaren van een onbekende schrijver in druk zouden gaan. Ik denk dat de boekenhandel in deze crisistijd meer kans heeft als er onbekende schrijvers worden aanbevolen, dan komen in plaats van het AKO-publiek de echte kopers zoals ik tenminste weer.

StormBoeken

Het mooie van literaire kritiek is...

Dat je lezers, los van een positieve of negatieve beoordeling, kan wijzen op zaken die bij hun beleving aansluiten, dat je ze kan wijzen op iets anders, nieuwe dingen, dat je vertelt wat een boek aan hun leven toevoegt.

Alsof je bij Mozart een gratis single van Frans Bauer krijgt, snap je?

Je bent een gevreesd recensent van Het Parool, vind je dat ook?

Dat zou ik niet durven zeggen, maar ik sta wel bekend als een recensent met een uitgesproken mening. Als ik een boek niets vind schrijf ik dat duidelijk op, en daar maak ik niet altijd vrienden mee, maar ik houd mij er niet mee bezig of schrijvers daar bang voor zijn. Ik snap echter heel goed dat negatieve beoordelingen vervelend zijn als iets met hart en ziel gemaakt is. Luisteren hoe huizen ademen is over het algemeen vrij snel opgepikt en positief besproken, maar je kan beter negatieve reacties krijgen dan niets, want dat lot valt ook veel schrijvers ten deel. Ik herinner me wel dat ik Arthur Japin zijn destijdse boekenweekgeschenk De grote wereld de grond in boorde. Dat nam men mij bij de plaatselijke boekhandel niet in dank af. Ze bleven achter met stapels boekenweekgeschenken omdat die geweigerd werden. Alsof je bij Mozart een gratis single van Frans Bauer krijgt, snap je?

Hoe schrijf je?

Eerst schrijf ik met de pen in een ongelineerd schrift. Dat werkt prettig en oogt mooi, ik hou van het vrijblijvende karakter dat het heeft, alsof het tekenen is. Ik werk niet met een draaiboek, maar ga van een grove constructie met kernscènes uit. In het schrift schrijf ik fragmenten die ik later overtik op mijn computer. Dat proces herhaalt zich een tijdje tot ik, met knippen, plakken, schrijven en herschrijven, alle fragmenten bij elkaar heb. Ik herschrijf het dan nog een laatste keer op de computer. In het begin is er twijfel, maar naarmate het werk vordert en alles een duidelijke vorm aanneemt ga ik erin geloven. Als in de laatste drie, vier, vijf weken van het proces is alle twijfel is verdwenen en ik mijn personages van haver tot gort ken, dan vlot het werk steeds harder en ga ik letterlijk sneller schrijven. In die laatste periode maak ik het boek in één ruk af. Die schrijfkoorts heeft mij tot nu toe bij al mijn boeken overvallen. Ik slaap amper nog en werk alleen maar, het wordt een obsessie die veel energie en moeite vreet, maar waar ik vooral erg blij van wordt, vooral als het beeldend is – of dat op de lezer overslaat weet ik niet, maar ik zie alles voor mij. Juist als ik die overuren draai raak ik in een rare vorm van concentratie. Voor mijn omgeving ben ik misschien niet te genieten, maar al schrijvende krijg ik de ene na de andere beloning, dan krijg ik het geval dat alles klopt. Het slot schrijft zich als het ware vanzelf; dat is natuurlijk onzin, want de schrijver doet het werk, maar toch beleef ik die laatste fase als in een roes. Álles wijkt dan voor het schrijven, ik verschijn met rode oogjes op mijn werk en ben in gedachten bij mijn verhaal. Als ik uiteindelijk klaar ben weet ik niet meer wanneer ik het heb gemaakt, dat ben ik meteen kwijt – ik ben het nu aan het reconstrueren – en ik zie mezelf ook niet voor me terwijl ik aan het werk was. Dat is bij al mijn boeken zo verlopen, maar blijkbaar is het gebeurd, want ze zijn er. Ten slotte schrijf ik het hele verhaal nog eens over om mezelf ervan te overtuigen dat het goed is, en zelfs dan is mijn wantrouwen niet gestild, want als ik het fysieke boek eenmaal in handen heb lees ik het nog een keer na, om mezelf ervan te vergewissen dat alles inderdaad écht klopt.

Bastiaan Tuenter

Arie Storm, Luisteren hoe huizen ademen, 160 pagina’s €17,95, Prometheus

Auteurspagina bij Prometheus

Lees hier het interview dat Gideon van Ligten in 2003 met Arie Storm deed over De Ongeborene.