Geen troubadour, wel een jongleur

Erik Solvanger is arts, en in Het hoofd onder de arm kun je dat goed merken. In zijn nieuwe bundel demonteert hij vol overgave het menselijk lichaam om vervolgens te gaan jongleren met de losse onderdelen. Een holistische dokter, op zoek naar ‘heel de mens’, is hij dus duidelijk niet. In zijn absurde universum lijkt het lijf in elkaar gezet met organisch lego, waarvan je naar believen stukjes kunt vervangen of wegdoen: ‘Mijn oude oren zijn waardeloos, ik heb ze al jaren geleden moeten weggooien.’

De gedichten zijn erg beeldend. Soms is het of je de verbale versie van een schilderij van Dali leest. Iemand zet zijn hoofd op tafel (als in Het lied van heer Halewijn), een ander laat voor het gemak zijn darmen thuis, een volgende schaft zich elastieken botten aan. Van het gedicht waaruit de titel komt, zou je gemakkelijk een tekenfilm kunnen maken:

Met grote, stevige passen loop ik door de stad. Ik draag mijn hoofd
onder mijn arm geklemd. Hoe lang het lichaam dit volhoudt weet ik niet,

maar het hoofd altijd op diezelfde plek tussen de schouderbladen,
hoog op de nek, is uiterst onhandig. Wanneer ik moe ben zit ik op een terras,

leg ik mijn hoofd op de tafel, neem wat te drinken. De serveerster volgt
mijn voorbeeld, klemt haar hoofd in haar schort, als een baby in haar buik.

(…)’

Toch zou ik dit werk niet surrealistisch willen noemen, ook al laat de dichter enkele afdelingen van zijn bundel voorafgaan door motto’s van Hans Arp en René Char. De surrealisten probeerden de muziek van het onderbewuste te laten klinken. Ze boorden een groot reservoir van beelden aan, waar ze met alleen de ratio nooit bij hadden gekund. Het verstand moest even stilstaan, de dromen en visioenen mochten (min of meer) ongebreideld hun gang gaan. Solvanger gaat rationeler te werk. Hij begint vaak met een sterk beeld. Dat kan hem best vanuit zijn onderbewuste zijn aangereikt, maar vervolgens onderzoekt hij het toch vooral op zijn consequenties in de ‘gewone’ wereld. Hij laat het beeld als het ware op de werkelijkheid los om te zien wat er gebeurt:

Tussen het lichaam en het hoofd loopt een dun draadje.
Het houdt de stem stabiel, voorkomt dat gedachten wegdrijven van het lichaam.

Het komt regelmatig voor dat wanneer ik in de trein zit,
mijn stem begint te trillen, mijn gedachten ervandoor gaan,

dat mijn hoofd een halte eerder uitstapt, zodat ik haastig terug moet.
Gelukkig is het al minder erg dan een aantal jaren geleden.

Toen verbleef mijn hoofd regelmatig aan de andere kant van de oceaan,
kostte het me minstens een week om het terug te vinden.

Ik ben nu al zover dat het de lengte
van een gemiddelde hondenriem niet meer overschrijdt.

Een gevaar van deze werkwijze is dat ze tot flauwiteiten leidt. Het beeld van een hoofd dat met een dun draadje met het lichaam verbonden is, is sterk genoeg. Verderop in het gedicht wordt het echter te zeer uitgemolken, vooral vanaf ‘Gelukkig is het al minder erg….’. Als het hoofd aan de andere kant van de oceaan terecht komt, wordt het wat mij betreft zelfs melig. Langzaam maar zeker verliest het beeld aan kracht.

Opmaak 1In zijn Gebruiksaanwijzing der lyriek heeft Paul van Ostaijen het over de premissezin als uitgangspunt van een gedicht. De dichter laat een zin of woord resoneren in het onderbewuste, en ziet vervolgens wel wat er mee naar boven komt. ‘Het onderbewustzijn levert de stof bij middel van dewelke ik de thematiese premisse-zin lyries kan ontwikkelen,’ schrijft hij. En: ‘dichtkunst (…) is gesensibiliseerde stof.’ Solvanger lijkt in zijn gedichten ook uit te gaan van een premissezin, of in zijn geval misschien eerder een premissebeeld, maar hij werkt dat vervolgens niet lyrisch, maar eerder prozaïsch uit. Alle gedichten in Het hoofd onder de arm bestaan uit tweeregelige strofes, maar de meeste hadden net zo goed als prozatekst afgedrukt kunnen worden. De enjambementen bij Solvanger doen nogal willekeurig aan, ritme ontbreekt nagenoeg, en erg klankrijk zijn de gedichten ook niet. Wat dat betreft sluit deze poëzie aan bij de neiging van meer hedendaagse Nederlandse dichters om een anekdote te vertellen, die voortvloeit uit een beeld dat de werkelijkheid op zijn kop zet. Het prozagedicht is op dit moment opmerkelijk populair. Af en toe meen ik zelfs invloeden in de poëzie te bespeuren van een schrijver als Grunberg. De laatste is ook een meester in het tot het absurde doorvoeren van een gedachte.

Gelukkig staan er veel gedichten in Het hoofd onder de arm die niet doorschieten. Het volgende gedicht zou zelfs wel eens een klassieker kunnen worden:

Waarom hier op het volle perron op de trein wachten
terwijl de vogels daar op de bovenleiding rustig in de zon zitten?

Ik sprong met beide voeten tegelijk op de kabel,
hurkte naast de vogels. Totdat de trein kwam, las ik ontspannen de krant.

De dagen erop volgden meer mensen mijn voorbeeld.
Na een week was de bovenleiding zo vol en zwaar van zittende,

wachtende mensen, dat die brak. De vogels vlogen op
en schaterlachten. En terwijl de mensen tevergeefs wachtten

op de trein die door de draadbreuk niet meer reed,
sloeg ik mijn vleugels uit en vloog mijn bestemming tegemoet.

Ook hier wordt een idee ad absurdum uitgewerkt, maar vooral de laatste regels zorgen ervoor dat het gedicht raadselachtig genoeg blijft om de spanning vast te houden. Waarom zitten die mensen uiteindelijk weer rustig op de trein te wachten, terwijl ze toch net een lelijke val moeten hebben gemaakt? En hoe komt het dat de ‘ik’ zo te zien als enige zijn vleugels nog kan uit slaan ‘mijn bestemming tegemoet’? In dit gedicht blijft het beeld intact. Er zitten nog zoveel mogelijkheden in besloten, dat je er als lezer niet glimlachend aan voorbij kunt gaan, maar er lange tijd over na blijft denken.

Ik heb Het hoofd onder de arm met plezier gelezen vanwege de sterke beelden en vaak rake formuleringen. Dit is geen poëzie die me diep raakt, wellicht omdat de muziek erin ontbreekt. Maar ik waardeer de speelsheid ervan en vind veel gedichten opvallend zuiver van toon.

Henry Sepers

Erik Solvanger – Het hoofd onder de arm. De Bezige Bij, Amsterdam. 72 blz. € 17,50.