Een grote kans op geluk

De schrijver Raymond Roussel, die aan het begin van de jaren dertig van de vorige eeuw in een hotelkamer in Palermo onder onopgehelderde omstandigheden aan een overdosis slaapmiddelen stierf, had voor zichzelf een soort camper laten bouwen om comfortabel te kunnen schrijven wanneer hij door Europa reisde. Zijn rijdende huis bevatte een keuken, een slaap- en badkamer, een aparte ruimte voor de chauffeur, en zijn eigen salon, waar Roussel rustig kon werken. Aan deze camper, of misschien wel bus van Raymond Roussel werd ik herinnerd toen ik las over de schrijfstoel van Roger Martin du Gard (1881-1959):

Om iedere inspanning die hem van zijn werk kan afleiden tot een minimum te beperken, heeft hij een stoel ontworpen met een ingewikkeld systeem van losse bladen waardoor hij in een comfortabele houding kan schrijven. Als hij vanwege zijn reumatiek een kuur doet in Bagnoles-de-l’Orne, gaat zijn schrijfstoel en een hele kist documentatiemateriaal mee in de vrachtauto, wat bij aankomst het nodige opzien baart.

Martin du Gard, opgeleid tot archivaris-paleograaf, is zoals Roussel bij leven geen miskende schrijver geweest – hij ontving de Nobelprijs voor Literatuur in 1937, werd opgenomen in de Pléiade-reeks van Gallimard, en Albert Camus droeg hem op handen – maar hij is niet wereldberoemd, een lot dat hij met veel andere Nobelprijswinnaars deelt. Vanwege de gloednieuwe vertaling van het eerste deel van zijn hoofdwerk, De Thibaults, kunnen we concluderen dat de geschiedenis van de wereldliteratuur kan worden herschreven. Camus noemde hem ‘onze eeuwige tijdgenoot’, deze vertaling komt dus bijna honderd jaar later uiterst gelegen.

In zijn korte voorwoord geeft Maarten ’t Hart drie redenen voor het feit dat we Marcel Proust wel kennen en Roger Martin du Gard niet. De derde reden luidt dat hij zo bescheiden was. Vertaalster Anneke Alderlieste verklaart de teruggetrokken leefwijze in haar nawoord – waar ik las over de werkstoel – door erop te wijzen dat in Martin du Gards kringen van hogere magistraten en grondbezitters waarin werd neergekeken op uiterlijk vertoon je naam in de krant eerder een schande dan een eer betekende:

Als André Gide, zijn vriend, hem per telefoon opbelt dat hij de Nobelprijs heeft gewonnen pakt hij vliegensvlug zijn koffer en neemt de bus om zich in een dorpje in de buurt schuil te houden. Zijn hele leven heeft hij journalisten en fotografen zo goed weten te mijden dat er geen enkele foto van hem voorhanden is en Paris-Soir, tot grote hilariteit van zijn vrienden, die van zijn neef Maurice Martin du Gard, ook een schrijver, publiceert.

Overigens zag Camus met eenzelfde angst en beven de plichtplegingen tegemoet rond de uitreiking van de Nobelprijs (een ‘catastrofe’). Van zijn oudere vriend en lotgenoot kreeg hij gelukkig enkele praktische adviezen: hoofdbedekking voor de sneeuwbuien van Stockholm, vier outfits, waaronder een pak voor dagelijks gebruik, een ‘va-t-en-ville’, een smoking en rokkostuum. Daarnaast speeches voor de diverse ‘toosts’ en Camus werd herinnerd dat hij de cheque niet moest vergeten mee te nemen (met uitroepteken). De discretie heeft wellicht iets te lang geduurd. In Frankrijk schijnt een herontdekking op gang te zijn gekomen, maar de naam Roger Martin du Gard kan ook zonder schroom in andere landen worden genoemd. Het is onmogelijk hem in verlegenheid te brengen; geen journalist die hem nog lastig kan vallen.

Uitgeverij Meulenhoff kreeg slechte pers vanwege nalatigheid met betrekking tot het insturen van een roman aan een comité van een literaire prijs. Als ze meer van dit soort boeken uitgeven, mogen er van mij – met alle respect – best (meer) auteurs worden veronachtzaamd rond prijzencircussen. Deze zomer wordt overigens John Fante afgestoft, nóg een reden om Meulenhoff te prijzen. Wat de vertaling betreft, ik weet niet hoeveel pagina’s je moet vertalen om voor de Martinus Nijhoff Vertaalprijs in aanmerking te komen, maar Anneke Alderlieste is met 850 pagina’s van dit eerste deel als het aan mij ligt een serieuze kanshebber. Haar vertaling van deze roman fleuve leest vloeiend en is zonovergoten, alsof je zoals op het omslag in de zomer een wandelingetje in een veld met klaprozen op het Franse platteland aan het maken bent. Ik trof wat kleinigheidjes aan, maar een kniesoor die daar op let. In haar nawoord bij dit eerste deel toont Alderlieste zich echter van haar ongevoelige kant, want daar wordt in één zin koelbloedig het einde van de hoofdpersonages weggegeven. Iemand die geïnteresseerd is in literatuur lacht om het einde, het gaat hem om de weg erheen, maar toch zou ik het in dit geval een bescheiden trauma willen noemen.

De Thibaults

In de Volkskrant was er mondjesmaat gejuich. Martin de Haan, vertaler en vice-voorzitter van een Europese vertalersraad, gaf bij verschijning in vier sterren, maar hij maakt een paar bijzonder amateuristische opmerkingen over de waarde van De Thibaults waar ik even bij stil wil staan. In de eerste plaats bedient Martin du Gard zich niet van ‘schetsmatige contrasten’. Contrasten zijn er, al vind ik het meevallen, en ze bestaan ook in het echte leven; schetsmatig is het geenszins. Ik vind het eerder schetsmatig door uit je pen te laten vloeien: ‘Het bijzondere is dat de schrijver nooit in gemakzuchtige verklaringen vervalt, zoals de naturalisten.’ Welke naturalisten en ‘gemakzuchtige verklaringen’ bedoelt hij precies? De Haan zegt bovendien dat Tolstoj, een belangrijke inspiratiebron, in tegenstelling tot Martin du Gard ‘zijn literaire middelen onder controle houdt’. De vraag is weer wat het ‘onder controle houden van je literaire middelen’ precies inhoudt, maar als Roger Martin du Gard zijn literaire middelen niet onder controle heeft, dan heeft geen enkele romanschrijver die onder controle. Door dit meesterwerk vervolgens ook nog eens met een ‘jongensroman’ te associëren ontspoort De Haan volledig. Ach, recensenten dienen soms graag de middelmaat tegen betaling. Gelukkig zette Michel Krielaars het recht in NRC Handelsblad van afgelopen vrijdag door Martin du Gard schouder aan schouder met Tolstoj te zetten (cinq boules). Het is geen wedstrijdje, en het is lang geleden dat ik het eerste deel van Oorlog en vrede heb gelezen, maar ik vraag me af of Tolstoj het niet zal afleggen tegen Martin du Gard.

Tot zover de entourage, waar gaat De Thibaults precies over? Over een Franse familie in de aanloop naar de Eerste Wereldoorlog – de aanleiding van de uitgave – zou je in één zin kunnen antwoorden (voor een langere samenvatting verwijs ik naar het stuk van Krielaars, die het hele verhaal navertelt), maar in feite gaat het over álles. Kom kom, is dat niet een klein beetje overdreven allemaal? Misschien, maar als ik alles zou bespreken wat er in deze roman voorbij komt, dan heb ik niet genoeg aan een kort essay. Daarom ook geen samenvatting, want men kan beter beginnen met lezen, je hebt gauw een maandje nodig als je door wilt gaan met werken en zelf leven. Niet laten waaien tot de zomervakantie. Als familieleden opbellen of langskomen zeg je: ‘Sorry, maar ik heb het even héél druk.’ Al eerder las ik de schitterende novelle Afrikaans geheim, maar dit eerste deel van De Thibaults, dat ik soms letterlijk ademloos las, bevestigt dat Martin du Gard, wat Alderlieste in haar nawoord benadrukt, niet zozeer is vergeten als wel dat hij nog moet worden ontdekt. Dat kan al ten dele, Meulenhoff gaf meer werk van hem uit. Wat een rijkdom.

Vooruit, één citaat over een bijfiguur, de secretaris Monsieur Chasle om de smaak te pakken te krijgen. Het fragment is niet representatief voor de stijl van het hele boek, maar het geeft aan dat Martin Du Gard een gezond gevoel humor had, zonder welke een mens maar ook een serieus en lijvig boek ondraaglijk wordt, hoewel mensen zonder humor ook grappig kunnen zijn:

Hij sprak moeilijk vanwege een kunstgebit dat hij pas sinds kort droeg: een prijs die hij had gewonnen bij een rebuswedstrijd, georganiseerd door een tandheelkundig instituut in de Midi dat gespecialiseerd was in tandheelkundige behandeling per brief en het op afstand vervaardigen van protheses aan de hand van afdrukken die de cliënten opstuurden. Monsieur Chasle was trouwens heel tevreden over dit gebit, mits hij het bij de maaltijden en wanneer hij een beetje lang praatte uitdeed. En dus was hij er behoorlijk handig in geworden om het apparaat in een handomdraai los te haken en in zijn zakdoek te laten vallen, waarbij het leek of hij nieste.

Secretarissen: altijd lachen. Dat komt omdat ze geheimen met zich meedragen, een reden voor zowel achting als verachting. Hoe dan ook, als ik een tandartsenpraktijk had, zou ik het bij de receptie hangen.

Laten we aangezien het om een familie-epos gaat eens in generaties denken. De examenperiode komt eraan en zoals men zegt, heeft de jeugd de toekomst. Verantwoordelijke ouders zouden dit eerste deel van De Thibaults als cadeau voor het diploma kunnen aanschaffen. Als ze moeite hebben met het schrijven van een geschikte opdracht, hierbij een idee:

Lieve zoon/dochter, van harte gefeliciteerd met je diploma. Een prestatie, zeker, maar die paar wis- en natuurkundeopgaven oplossen, dat kan toch iedereen? Dit wist je nog niet, maar vanaf nu begint het leren pas echt. Wat je nu in handen hebt, is een boek dat je kunt lezen, tijdens de zomervakantie of anders tijdens je gap year, zoals je ook de berichten op je smartphone kunt lezen. Je smartphone levert je de laatste roddels op en seks, waardoor je ons van een nageslacht kunt voorzien en waar tzt in principe niets mis mee is, maar hier word je écht smart van, en wie weet of het je nog seks en geld oplevert ook. Ik weet niet wat je leraren je allemaal precies hebben geleerd, maar in dit boek zul je lezen wat je moet weten over de ander: dat je die moeilijk en weliswaar nooit zult doorgronden. Het leven is een vie intérieure. Mocht je dit advies negeren, zet het in elk geval in de kast voor later, voor jezelf, je kinderen en/of jouw (klein)kinderen. Het beste, liefs, en kusjes van je vader/moeder. PS Zorg ervoor dat je onze familie niet te schande maakt.

Waaraan ik moet toevoegen dat ik ooit mijn examenleerlingen in het eindexamenboekje als wens het bekende citaat van Schopenhauer meegaf: ‘Het ergste komt nog.’ Inmiddels vermoed ik dat Schopenhauer ongelijk had. Een concrete aanwijzing daarvoor is dat in 2015 het tweede deel van De Thibaults zal verschijnen – hopelijk met het voorwoord van Camus? –, al vrees ik dat de familie Thibault en andere Europese families met hen afkoersen op de catastrofe van 1914 die de generatie na hen zou tekenen; aan de hemel op de voorkant van het boek zijn de grijze wolken al zichtbaar.

In de periode na de Eerste Wereldoorlog, toen Martin Du Gard aan dit bovenmenselijke project werkte – van 1922 tot 1940 verscheen het in delen – noemde hij De Thibaults in zijn dagboek ‘een grote kans op geluk’ voor zichzelf waarvan hij de mensen om zich heen ‘ruimschoots wil laten profiteren’. Of het ongeluk brengt om zijn geschenk te weigeren is onbewijsbaar, maar het is in elk geval geweldig nieuws dat we nu in staat worden gesteld deze kans met beide handen aan te grijpen. De verdienste van Martin du Gard is dat zijn werk toegankelijk is voor iedereen, zoals een kathedraal, wat niet wil zeggen dat er iets mis is met cryptischer werk als dat van Proust – ik moet nog steeds de crypte in. Het interessante aan deze tijd is dat de kathedralen nog wel zichtbaar zijn, de meesten gaat er niet meer naar binnen, en dus al helemaal niet de cryptes. De nieuwe kathedraal waarin iedereen zich verdringt, is het internet, met de smartphone als rozenkrans, een iPad als gebedenboek en de internetfora als biechthokjes – de monniken van deze tijd zijn degenen die niet op Facebook zitten.

Hopelijk duurt het voor ons westerlingen nog een tijdje voor een allesomvattend boek als dit geschreven zal worden, want de keerzijde van het geluk is dat voor het creëren van zo’n hoog, wijds en diep menselijk werk als De Thibaults nieuwe oorlogen of rampen noodzakelijk zijn. Ongelukkigerwijs ontstaat monumentale kunst nu eenmaal op die plekken waar diepe wonden worden geslagen, de rest is slechts decoratie, vaak in de eerste plaats voor individueel gebruik. Als je van monumentale kunst houdt, dan houd je ook van het monumentale lijden. Aangezien de wonden veelal elders worden toegebracht, kunnen we als het om monumentale kunst gaat iets verwachten van de rest van de wereld. Het is de vraag of het te vertalen zal zijn; waarschijnlijk zullen wij het niet begrijpen, en wellicht zal het geen roman zijn, de roman is immers een intens burgerlijk genre. Pas als het Westen zélf weer getroffen wordt door het grote lijden en niet alleen de Joden, wat een ramp zou dat zijn voor onze families, ja dát begrijpen we. Maar in tegenstelling tot wat veel Europeanen denken is Europa niet het centrum van het heelal, daarin worden wij voortdurend bedrogen en bedriegen wij onszelf. Het is een huiskamer. In het eerste deel van dit familie-epos toont Roger Martin du Gard ons alle hoeken en gaten. Op sommige momenten hoor je het theeservies al trillen. Zolang de burgerij buitenshuis blijft kuieren, zullen de romans op de salontafels blijven belanden, maar tegenwoordig lijkt de burgerij door haar huiskamers te strompelen met de deur op slot. Hoor, wie klopt daar kinderen? Excusez, mesdames et messieurs.

Johannes van der Sluis

Roger Martin du Gard – De Thibaults, deel 1, vertaald uit het Frans door Anneke Alderlieste, Meulenhoff, 862 blz. € 49,95.