Een even fantastische als fascinerende raamvertelling

Wie Reis door mijn kamer — het titelverhaal van de nieuwe bundel van Maarten Biesheuvel — heeft gelezen, zal zich in zijn eigen werkkamer terugtrekken, om zich heen kijken en ontdekken dat er inderdaad in ieder object een verhaal schuilt; het hoeft alleen maar te worden verteld. De objecten die een werkkamer bevolken zijn van tweeërlei aard: er zijn spullen die voor het werk onmisbaar zijn, variërend van een briefopener tot een schrijfmachine, en de versieringen die het vertrek de sfeer geven die door de bezitter ervan wordt gewenst. Beide herbergen een verhaal.

Dat Biesheuvel die gedachte tot vertrekpunt koos van het omvangrijkste verhaal in zijn nieuwe boek mag niet verbazen: zijn associatieve benadering van de werkelijkheid komt volledig tot haar recht, de objecten die hem omringen geven hem de gelegenheid als vanouds van de hak op de tak te springen — of, anders gezegd: een even fantastische als fascinerende raamvertelling te construeren.

biesheuvel jaren tachtigOmdat ik niets beters te doen heb en omdat iedereen die me bezoekt benieuwd is hoe mijn werkkamer eruitziet — dat zijn de redenen die Biesheuvel geeft voor het schrijven van Reis door mijn kamer. Hij treedt daarin als een echte reisleider op, als een gids die verbaasd is dat er over zo weinig zo veel te vertellen valt, maar die ook beseft dat hij zijn verhaal bondig moet houden, wil hij zijn publiek niet gaan vervelen. Het begint met ladenkasten vol hangmappen, waarin maar liefst twaalfhonderd verhalen zijn opgeborgen (‘mijn uitgever heeft me aangeraden om de markt niet te overvoeren’), daarna volgt een foto van de door Biesheuvel zo bewonderde Nabokov en vervolgens gaat het ‘met gezwinde spoed’ verder naar een Remington-schrijfmachine uit 1912 — ‘een lunch zal worden gebruikt ter hoogte van de boekenkast en na de middag bent u vrij’.

Ieder object roept een reeks herinneringen op, soms bizar, soms ontroerend, en natuurlijk zijn er onder die herinneringen veel van Biesheuvels vaste ingrediënten: reflecties op zijn eigen schrijverschap (het vreemde is dat ik steeds weer merk dat ik een verhaal kan schrijven, maar eigenlijk nooit een mening heb’), typeringen van zijn huwelijk met Eva Gütlich en van de vriendschappen met Maarten ’t Hart, F.B. Hotz en Karel van het Reve — de Leidse schrijverskring —, zijn werkzaamheden als bibliothecaris.

Behalve het titelverhaal bevat Biesheuvels bundel nog zeven kortere verhalen, waarvan ik ‘In den vreemde’ en ‘De toneelspeler’ het mooist vind. Het zijn beide zorgvuldig geconstrueerde raamvertellingen, waarin als het ware een cirkel wordt beschreven: de elementen die het verhaal in gang zetten; ronden het ook weer af. In ‘In den vreemde’, dat vertelt over de Poolse schrijver Jan Potocki die denkt zijn geluk in verre reizen te vinden, zijn het een schaakspel en een ontmoeting met de Dood die de alfa en de omega van het verhaal vormen. En in ‘De toneelspeler’ vindt Biesheuvel in een prullenmand op het toneel het in snippers gescheurde verhaal over een gebroken soepterrine, waarvan — in dat verhaal — een scherf wordt teruggevonden in een prullenmand op het toneel; zo sluit de cirkel.

Het verhaal over de soepterrine werd geschreven door een acteur, die avond aan avond op het toneel een schrijver speelt. Iedere avond schrijft hij, om zichzelf bezig te houden, een nieuw verhaal, het één nog mooier dan het ander, maar hij verscheurt ze allemaal. Door Biesheuvel gevraagd waarom hij zijn verhalen versnippert in plaats van ze te bundelen en uit te geven, antwoordt de acteur laconiek: Zo staat het in de tekstaanwijzingen. Het is maar goed dat God voor Maarten Biesheuvel een ander draaiboek schiep.

Anton Brand

J.M.A. Biesheuvel – Reis door mijn kamer. Meulenhoff, Amsterdam, 198 blz.

Deze recensie verscheen eerder op 5 oktober 1984 in het Nieuwsblad van het Noorden.

Het boek staat voor een deel op DBNL.