Extreem beheerst exploderen

Hij ziet eruit als een iets te rood, haarloos, pasgeboren poesje. Zijn hoofd verdwijnt in alle apparaten, zijn ogen zijn dicht. Als ik het niet al een keer had meegemaakt – zijn broer Woek werd ook te vroeg geboren, met vijfendertig weken – zou ik gek worden van angst.

Op 14 mei 2013 beviel schrijfster Jowi Schmitz (1972) voortijdig van haar tweede zoon Milo. Het geelrode hummeltje was amper zesentwintig weken oud en niet veel groter dan een kipfiletje. Driekwart van dergelijke vroege prematuren halen het niet. Vader Edwin kreeg, met de moeder nog onder narcose, te horen dat hij beter een uitvaartverzekering kon afsluiten, gevolgd door ‘het komt vast goed’.

Holle ziekenhuisfrasen. Artsen en verpleegkundigen die hun gevoelens professioneel op afstand houden. En wat doe je als schrijfster met alle emoties? Datgene waar je goed in bent: je bouwt een verdedigingsmuur van taal. Te vroeg geboren, dagboek over mijn zoon is een ontroerend verslag over de eerste zeven maanden van Milo, waarvan hij – en zijn ouders in wisseldienst – er bijna vier van in het ziekenhuis doorbrachten. Meer teruggeworpen op jezelf kun je niet zijn, ondanks alle steunbetuigingen en hulp van familie en vrienden.

Op een bizarre manier is het een veilige wereld. Hoe groter Milo gaat worden (morgen is hij achtentwintig zwangerschapsweken oud), hoe meer ik me voorstel dat ik een knapzakje meeneem en een tent opzet. Voor de deur van het AMC. Daar verwarm ik dan boontjes in blik op een vuurtje. Ik loop ’s avonds naar het raam van de NICU en tokkel hese babyliedjes op mijn gitaar. Nooit meer terug naar de wereld van boodschappen doen, geld verdienen en op tijd zijn. Omdat het contrast te groot is.

schmitz te vroegVrijwel dagelijks schreef Schmitz op haar weblog over haar angsten, schuldgevoelens, de machteloosheid, de tegenstrijdigheden en natuurlijk ook over de hoop en de liefde. Telkenmale vraagt ze zich af of ze zich wel zo mag blootgeven, of het wel interessant genoeg is voor derden. Of ze niet zo’n geobsedeerde moeder is die alleen maar over kindertjes kan schrijven. Wees gerust, dit dagboek is zoveel meer. Het beschrijft de wereld om ons heen vanuit een cocon. De ideale plek voor reflectie.

Dat openen van je innerlijk heeft iets paradoxaals, aangezien de vesting van woorden tegelijkertijd beschermt tegen de buitenwereld. Maar dat is het grote geluk, het voorrecht van de schrijver. Die kan trachten de emoties op papier te kanaliseren. Je moet er niet aan denken hoe je in de knoop kunt raken bij dergelijke zwaarwegende situaties wanneer je niet bedreven bent met de pen, het penseel of een muziekinstrument. De creatieve geest kan meer verduren, zo lijkt het. Al wordt de ratio van Schmitz regelmatig weggeblazen.

Schmitz is, zoals we van haar gewend zijn, stilistisch heel precies. Haar observaties zijn indringend. Wanneer Milo’s gezicht uiteindelijk ontdaan wordt van pleisters, maskers en sondes realiseert ze zich dat hij eigenlijk een baby is waar ze de verpakking wat langer omheen hebben laten zitten. Ze weet met zelfspot over het gapende gat van de sentimentaliteit te springen.

Als van tevoren iemand had gezegd: ‘Weet je wat, ik snij je kind uit je buik, behang hem als een kerstboom en jij mag de piek zijn’, dan had ik geantwoord: ‘Ik hou niet zo van kerst.’

Er zit niets op dan het leven van dag tot dag te nemen, maar net als in de gevangenis staat de tijd bijna stil. ‘Dit wachten is extreem beheerst exploderen.’ Hoe waar! Er zijn voortdurend dipjes, infecties, hartstilstanden, een beroerte, vervelende onderzoeken, slangen, beademingsapparatuur in soorten en maten en problemen met de borstvoeding. Het maanden kolven moet een vrouw ook lichamelijk uitputten. Schmitz is doodsbang voor infecties. Zij werpt haar eigen lichaam in de strijd als barrière tussen de buitenwereld en Milo. Edwin vraagt zich in het begin af of er ook mensen zijn die niet meer naar het ziekenhuis gaan en pas na veertien weken komen kijken of hun kind al af is. Een prangende vraag. Zou dat rust geven?

Tussendoor worden we ook maar weer eens met de neus op het feit gedrukt dat schrijver een van de meest onderbetaalde beroepen is. Het UWV wil een weekoverzicht hebben van Schmitz waarin ze aangeeft waar de uren blijven. Voor het eerst gaat ze een dag niet naar Milo. Ze moet het papierwerk regelen, zogezegd haar pen voor de instanties slijpen. Van de weeromstuit schrijft ze ‘ik slijp mijn pijn’. Beter kun je dit intense document eigenlijk niet omschrijven.

In juli baart de scheepkat – het gezin woont op een boot – met speels gemak een vijftal jonge katjes. Voordien was ze niet jaloers op baby’s, op zwangere vrouwen. De geboorte van de kittens levert een mooie analogie op. Je ziet dat er wat meer lucht komt in de stukjes naarmate de tijd vordert.

Op mijn bangst stond het er in één keer. Ik liet ook nooit iets weg, want er kon maar één ding staan. Nu schrijf ik en schrijf ik opnieuw.

Eenmaal thuisgekomen vraagt ze zich af of ze het voorbehoud, het excuus van de voortijdige geboorte ooit kwijt zal raken. In eerste instantie was het de vraag of het kindje het überhaupt zou halen. Een speciaal soort zorg zal altijd wel blijven, maar het kind is gezond, de dood is overwonnen. Alle problemen die daarna volgen zijn daarbij vergeleken kinderspel.

Wat het requiem Tonio van A.F.Th. van der Heijden is voor de ouders van een overleden kind, is Te vroeg geboren voor hen die worden geconfronteerd met een couveusekind. Alhoewel dit dagboek bij alle ouders wel iets zal oproepen. Het handelt immers voornamelijk over hoop en liefde en de angst die je om het welzijn van je kinderen kunt hebben.

Guus Bauer

Jowi Schmitz – Te vroeg geboren, dagboek over mijn zoon. Cossee, Amsterdam. 144 blz. € 16,90.