Als een zwaard van Damocles

Vlak na het begin van Wij en ik, de laatste roman van Saskia de Coster die genomineerd is voor de Opzij Literatuurprijs, is een zeven bladzijden lang gebed te lezen waarin kort de familiegeschiedenis van Stefaan Vandersanden uit de doeken gedaan wordt. Het gebed wordt opgezegd door Stefaans moeder, liefkozend moemoe genoemd. Met klem vraagt zij God:

Nu zou ik u willen vragen, barmhartige God: laat Sarah gerust en neem mij. U weet dat ik heel dankbaar ben voor het leven dat ik gehad heb, voor een stukske ervan toch. Spaar Sarah en neem mij. Dat is alles. (…) Het gaat niet om mij, het gaat om mijn familie die niet helemaal mag doodbloeden. Al die ongelukken, dat moet gedaan zijn. Al die drama’s en al die doden, ik kan het nier meer aan.

Sarah is moemoes kleindochter die de volgende dag tien wordt. Dat is de leeftijd waarop Alain, moemoes andere zoon stierf. De vader van Stefaan en Alain heeft zelfmoord gepleegd. Moemoe vraagt de heer om de reeks overledenen niet in de volgende generatie Vandersandens voort te zetten. In dit gebed wordt kort uit de doeken gedaan hoe het verdere verhaal zal verlopen. Moemoe verzucht over Stefaan: ‘Ik kreeg geen vat op hem. Hij kan zo afwezig en kortaf zijn terwijl hij toch alle geluk van de wereld heeft.’

Dat is schijn, want gelukkig kun je Stefaan noch zijn vrouw Mieke noch zijn dochter Sarah noemen. Gedrieën wonen zij in een verkaveling, een samenraapsel van mondain aandoende villa’s, façades waar de levenslust en passie vanaf druipt, maar waarachter veel leed en ongeluk schuilgaat. Ieder gaat er op zijn eigen manier mee om: Mieke kamt maniakaal de vloerkleden uit en geeft zich volledig over aan het huishouden. Stefaan is een afgestompte workaholic en Sarah, een typisch kind van de jaren negentig (dwepend met Kurt Cobain), vlucht met vriendinnen naar het naburige kasteel waar ze tezamen hippe muziek met scherpe randjes maken.

De kapitale kast waarin de Vandersandens wonen, baadt in decadentie en verveling. Ook het leven van Mieke en Stefaan is lusteloos. In het geval van Mieke geeft De Coster dat subtiel weer in de details:

Regen in België is als de grote leider in een dictatuur: overal duikt die op. Regen is het begin van ieder banaal gesprek en sijpelt hoe dan ook door in iedere conversatie.

Wat heb je elkaar eigenlijk ook te vertellen als je nooit onverwachts op bezoek komt? Het is een van de leidraden waar Mieke haar leven aan ophangt: altijd afspraken maken, op gezette tijden en vooral smetteloos voor de dag komen. Voor Sarah begint daar de schoen te wringen. Ze zet zich af tegen haar ouders. Ze is typisch een kind van haar tijd, een lid van generatie Y: tijdens je opvoeding kreeg je te horen dat je uniek was en het kon maken in de wereld als je maar wilde, maar de realiteit blijkt anders en laat je inzien dat dat helemaal niet zo vanzelfsprekend is.

Wij en ik

Ook voor Stefaan blijkt de wereld niet meer zo maakbaar. Hij wordt gekweld door zijn jeugd en verleden. Bovendien krijgt hij steeds meer problemen op zijn werk. Vooral de scènes waarin hij onbewust duelleert met collega Berkvens zijn een prachtig portret van Stefaans karakter: op het werk een koele kikker, in zijn vrije tijd angstig, depressief en afgevlakt. Een promotie tot internationaal contactpersoon moet de klad uit zijn baan halen. Het blijkt hem fataal te worden.

Tussentijds blijft Mieke ervoor zorgen dat de façade rechtop blijft staan. Met Stefaan kreeg ik medelijden; Sarah zou toch wel op de juiste plek terecht komen, maar Mieke is het toonbeeld van de pathetiek (‘Een ouderwetse psycholoog zou haar omschrijven als het prototype van een koelkastmoeder, een en al zakelijke doelgerichtheid.’). Ze zwijgt graag, net als Stefaan, en ze is egocentrisch, wat zich vooral prachtig uit tijdens het oudergesprek over Sarah’s desinteresse, waarbij ze de emmer met water om het krijtbord schoon te wissen over Sarah’s juf heen kiepert:

Mieke vlucht. Moeders zijn verdoemd van bij de geboorte van hun kind. Mieke heeft net zoals Kassandra een feilloos vermogen om alle onheil te detecteren. (…) Zij kent haar eigen kind. (…) Opeens begrijpt ze waarom Stefaan altijd zwijgt en waarom moemoe haar mond niet opendeed. Door te praten maak je het erger, en groter.

Een regel erna krijgt de katholieke kerk nog een schop mee (‘Verdringing is de rots waarop de katholieke kerk gebouwd is.’). Mieke steekt liever haar kop in het zand.

De ‘wij’ in Wij en ik doet dat niet. Als een zwaard van Damocles achtervolgt de ‘wij’ de Vandersandens. Wij en ik opent met zo’n ‘wij’-scène; het doet horrorachtig aan (Big Brother’s watching you). Op verschillende momenten in het verhaal steekt die ‘wij’ de kop op, ten teken dat het lot niet te ontlopen is. De Vandersandens mogen dan wel elk een eigen leven leiden, heel individueel (een hecht gezin kun je het echt niet noemen), maar tezamen vormen zij ook een ‘wij’ dat mooi weer speelt. Aan de façade is niets te zien, behalve als de politie aanklopt met de jobstijding.

Wij en ik laat een indringend portret zien van een elitaire familie die zich isoleert in de verkaveling. En ook binnen het gezin bekoelen de relaties elke dag meer en meer. De Coster laat ons in lange, meanderende hoofdstukken die een bepaalde periode uit het leven van de Vandersandens laten zien (‘Mieke 1998’ of ‘Moemoe 1990’), kennismaken met een tot op het bot beschadigde familie die ondanks alle onheil, ongeluk en onvermogen zich aan te passen, zich toch staande probeert te houden. Ieder gezinslid op zijn eigen manier, in aparte hoofdstukken, zodat het diffuse karakter van het gezin nog meer benadrukt wordt.

Het beste is voor het laatste bewaard: de Costers stijl. Messcherp en meedogenloos: ‘Het enige wat je hebt, is je gezin, beseft hij [Stefaan], maar je kent hen niet.’ En: ‘Ik [Mieke] ben al jaren getrouwd met een man die ik niet ken.’ Fatalistisch en tragisch:

Tureluurs wordt hij ook van het patroon in zijn familie: zijn broertje was te wild voor het leven, zijn vader was te gevoelig voor het leven, hij is te zwak voor het leven.

Moralistisch (althans, volgens Sarah): ‘Liefde onder één dak is (…) gedoemd te mislukken.’ En dan vergeet ik nog veel meer kwalificaties voor het magistrale arsenaal aan metaforen, stijlfiguren en Belgische zins- en woordconstructies die het noodlottige verhaal van de Vandersandens toch ook een sluimerende en hoopvolle toon meegeven: dat bewijst zich in het laatste hoofdstuk over Sarah haar leven in New York waarin zeer duidelijk en herkenbaar wordt beschreven hoe een eenzame ziel probeerde en nog steeds probeert om haar verleden los te laten in een gigantische metropool die loodrecht op haar ogenschijnlijk onbezorgde leventje in de verkaveling staat.

Obe Alkema

Saskia de Coster – Wij en ik. Prometheus, Amsterdam. 396 blz. € 19,95.