Proberen de dood te slim af te zijn

In 1971 publiceerde de Engels-Amerikaanse auteur A. Alvarez zijn imposante boek The savage god (in het Nederlands: De wrede god, 1974), een studie over zelfmoord in de literatuur. De aanleiding tot het schrijven van die studie was voor Alvarez niet alleen zijn eigen poging tot zelfmoord, hij wilde ook een eerbetoon brengen aan zijn vriendin Sylvia Plath, dichteres en romanschrijfster, die in februari 1963 een eind aan haar leven maakte – het was haar derde poging. Met een titel als The bell jar op haar naam was Sylvia Plath een beroemde vrouw, en ook andere schrijvers-zelfmoordenaars die Alvarez noemt, als Thomas Chatterton en Cesare Pavese, hebben nog immer klinkende namen. In dat opzicht verschilde Alvarez’ boek sterk van de studie die Jeroen Brouwers ruim een decennium later over zelfmoord in de Nederlandse en Vlaamse letteren publiceerde: de schrijvers-zelfmoordenaars wier leven en dood in De laatste deur (1983) worden beschreven, bleven allen nagenoeg onbekend en hun werk raakte na hun dood spoedig vergeten. Het is dat Brouwers een monument voor hem oprichtte, maar wie had anders nog van Jan Emiel Daele gehoord?

Redenen om zelfmoord te plegen zijn er ongetwijfeld evenveel als redenen om te schrijven. Voor Jeroen Brouwers is schrijven de enige manier om aan zelfmoord te ontkomen. Daar ligt – voor hem – het verband tussen zelfmoord en literatuur, en tussen zijn studie De laatste deur en de roman Winterlicht, die dezer dagen verscheen. ‘Ik van mijn kant weiger gek te worden, ik van mijn kant weiger het lot te delen van al diegenen die ik in mijn dodenboek heb beschreven. Ik moet aan het werk nu.’

winterlicht brouwersWinterlicht is geen vervolg op De laatste deur, het is een afgeleide. Tijdens het schrijven van zijn ‘dodenboek’ kwam Brouwers tot het inzicht dat de meeste literatoren marginale figuren zijn en blijven, en dat hun werk vaak al vóór hun dood vergeten is. In Winterlicht, dat als zoveel van Brouwers’ boeken sterk autobiografisch is, probeert hij ‘de dood te slim af te zijn’, hij poogt zichzelf en zijn werk aan de vergetelheid te ontrukken, en hij doet dat door zo’n onbekend gebleven schrijver ten tonele te voeren, Jacob Voorlandt, in wie hij zijn eigen angsten en obsessies projecteert. Winterlicht is een ‘vergeetboek’, een ‘requiem’ voor deze Jacob Voorlandt – en voor ieder die zich heeft voorgenomen in het leven iets te bewerkstelligen dat niet door de dood ongedaan kan worden gemaakt, die een ambitie heeft, en ondanks alle onrust en een permanent gevoel van haast de vervulling van zijn verwachtingen met ijzeren consequentie nastreeft.

Voorlandt is géén schrijver-zelfmoordenaar (het getuigt van Brouwers’ diepe inzicht in de materie dat hij die voor de hand liggende combinatie heeft vermeden), hij overlijdt op drieënzeventig-jarige leeftijd in Huize Winterlicht, na jaren te hebben gewerkt en gewoond in een vertrek waar ‘winters licht’ evenzeer heerste als ‘de geur van verderf’.

Wanneer Brouwers, de ‘ik’ in de roman, die als lector werkzaam is bij een uitgeverij, Voorlandt leert kennen denkt hij een jeugdige debutant te zullen ontmoeten, die trots is op de publicatie van zijn roman Onverhoorde gebeden. Het tegendeel blijkt waar: Voorlandt is al een man op leeftijd, die een omvangrijk oeuvre bijeengeschreven heeft dat bij verschillende uitgevers is verschenen – en dat nooit enige erkenning heeft gekregen. (Zelfs Brouwers herinnert zich niet meer dan de titel van die ene roman.) Het gebrek aan respons ten spijt, is Voorlandt doorgegaan: ‘hij was wel degelijk een schrijver, zij het een met een beperkt talent, – maar daarmee werkte hij, als hij “literatuur” maakte, op uiterst consciëntieuze wijze en zijn boeken, al waren ze niet groot, getuigden toch van ernst en overgave en een onmiskenbaar steeds rijper geworden vakmanschap.’

Het is deze Voorlandt die Brouwers dwingt tot de keuze de uitgeverij te verlaten en zich alleen nog aan het schrijven te wijden – om zijn ambitie te verwezenlijken, de dood te misleiden. Voorlandts eigen werk gaat teloor: Gina, die éne bewonderaarster op wie hij prompt verliefd wordt (en die, net als de koningin, een symbool is van degenen die aan iedereen complimenten uitdelen en onderscheidingen uitreiken, behalve aan ‘de vorsten van de geest’), die Gina gooit zijn boeken uit het raam, en de foto’s die hij van wolkenmassa’s maakte – ‘het allervergankelijkste’ – verbrandt hij zelf.

Kort voor zijn dood, al zwaar ziek, redt Voorlandt een schaap dat geketend is om afgemaakt te worden: ‘sterven doet met zonder kluisters’.

In Winterlicht beschrijft Jeroen Brouwers zijn angst vergeten te worden, Jacob Voorlandt is in overdrachtelijke zin het voorland dat hij vreest. Op het oog lijkt de roman alleen over schrijven en schrijvers te gaan: er komen ondubbelzinnige verwijzingen naar het werk van bijvoorbeeld Maarten ’t Hart (De droomkoningin) en W. F. Hermans (De leproos van Molokai) in voor, en het boek zit vol reflecties op de betekenis van het schrijverschap en de niet aflatende twijfel aan de kwaliteit van het eigen werk. Toch is dat maar ogenschijnlijk zo. Het thema van Winterlicht is de leegte van het leven te overwinnen, het bestaan een doel te geven, zo mogelijk een doel dat verder reikt dan het toevallige moment van de dood. Wie iets wil, of van zichzelf iets moet, zal bemerken dat twijfel, onrust en angst niet te ontlopen zijn – maar beter dàt dan nietsdoen en al voor de dood vergeten zijn.

Winterlicht is een betekenisvol en monumentaal boek, en het is niet Brouwers’ eerste. Ontdaan van de opsmuk die Brouwers’ vroege werk wel eens kenmerkte, raakt het vele snaren van emotie rechtstreeks. Jacob Voorlandt kreeg zijn begeerde Parnassus-prijs nooit, maar Jeroen Brouwers kan de Staatsprijs zo onderhand niet meer ontgaan. Of het leven is écht onrechtvaardig.

Anton Brand

Jeroen Brouwers – Winterlicht. De Arbeiderspers, Amsterdam, 214 blz.

Deze recensie verscheen eerder in het Nieuwsblad van het Noorden, 23 juli 1984.