Gevallen engelen en de geest van de lichtheid

‘Een groot dichter te zijn en dan te vallen. Als het Dichtertje er over dacht, wat hij eigenlijk ’t liefst zou willen, dan was ’t dat.’

-Nescio

De nieuwe roman van de Uruguayaans-Nederlandse schrijfster Carolina Trujillo, De zangbreker, is gepubliceerd, maar eerst iets over Uruguay, dat een belangrijke rol in haar werk speelt. Het gaat om een landje ingeklemd tussen Argentinië en Brazilië en werd vaak verward met Paraguay tot het inmiddels vrij beroemd is geworden vanwege de president die iedereen zou willen hebben: de oud-guerrillastrijder José Mujica; hij is zeg maar het tegenovergestelde van Mark Rutte. Tijdens het militaire regime verbleef Mujica zo’n dertien jaar in een gevangenis en bracht twee jaar in een hol door waar hij zijn eigen pis dronk. Een vriendin van me, een liefdevol persoon voor de rest, zei eens dat dat voor andere politici ook een goede leerschool zou zijn.

De zangbrekerNet als van Afrika is het beeld van Zuid-Amerika in het algemeen nogal tweedimensionaal. Samengevat komt het hier op neer: carnaval, sloppenwijken, drugs en criminaliteit. Gezien onze West-Europese, seculiere feestcultuur ligt in de representatie van Zuid-Amerika de nadruk op het carnaval; ondanks alle armoede en geweld schijnt er de zon, massa’s vrolijke mensen dansen door de straten met fruit op hun hoofd richting het strand om daar tropische cocktails uit kokosnoten te drinken. Minder populair is het donkere, melancholische Zuid-Amerika van schrijvers als de Argentijn Roberto Arlt en de Uruguayaan Horacio Quiroga. De zangen van Maldoror van Comte de Lautréamont, een boek over een diabolisch personage dat een grote invloed op de surrealisten had, is weliswaar in het Frans geschreven, maar De Lautréamont kwam oorspronkelijk uit Montevideo. Juist dit duistere Montevideo is op de achtergrond aanwezig in De zangbreker.

Van alle Zuid-Amerikanen hebben de Uruguayanen bij uitstek een gevoel voor melancholie, wat met feiten kan worden ondersteund; het heeft een hoge notering op de ranglijst met zelfmoordcijfers. Dat zelfdestructie ook Trujillo zelf niet vreemd is, wordt duidelijk aan de hand van het interview dat ze onlangs had met Vrij Nederland: ‘Ja. Ik heb de neiging om mezelf te vernielen, zelfdestructie zit in mijn aard. Net als het goed gaat, een boek een succes wordt, vernietig ik alles wat ik heb opgebouwd. Dan ga ik emigreren, of meet ik mezelf een nieuwe verslaving aan.’ Haar nieuwe boek gaat ook over zelfdestructie, die ze aan het komische paart, zodat het zware licht blijft. Ondanks de hoge snelheid waarmee het verhaal wordt verteld wist ze mij te betoveren. Wat mij betreft mag dit boek weer voor de AKO Literatuurprijs worden genomineerd – haar vorige boek werd ook genomineerd – en nu mag Trujillo hem van mij ook winnen. Of ze zich daarna naar de vernieling wil helpen is haar eigen keuze.

Het was een verslavend boek, het lukte me niet om het weg te leggen. Misschien omdat ik het mysterie – de ware roman bevat een mysterie – wilde ontrafelen. Toegegeven, soms was het me te overdadig, waardoor ik het wel móest wegleggen, maar dat stoorde niet, omdat Trujillo de indruk wekt haar hele hart en ziel in het verhaal te hebben gelegd. In het Vrij Nederland-interview werd beschreven dat Trujillo op cocabladeren kauwt om energie te krijgen, wat de uitbundigheid van dit boek misschien verklaart. Hoe dan ook is het geschreven om te herlezen, want stilistisch is Trujillo vindingrijk. Zo schrijft ze over een personage: ‘Hij was klein en zwart en had een buik als een zonsondergang.’ Ik weet niet precies wat ze daarmee bedoelt, maar dat is het aantrekkelijke ervan; je kunt je er zelf iets bij voorstellen.

Het uitgangspunt van De zangbreker is surreëel. Wezens, die gelijkenis vertonen met spoken, geesten, gevallen engelen of duivels, laten we voor het gemak van geesten spreken, bevolken dezelfde wereld als reguliere mensen en zijn in feite net zo menselijk. Het verschil is alleen dat ze onzichtbaar zijn. Ze hebben beperkte invloed op de levens van mensen, en ze moeten verantwoording afleggen bij een ‘hoofdkantoor’. De geesten zijn in dienst en moeten hun quota halen, dat wil zeggen ze worden geacht hun ‘klanten’ te ‘claimen’ om ze vervolgens te ‘cashen’. Daarbij gaat het om de ‘dalers’, de zelfdestructievelingen in deze wereld; aan de stijgers valt weinig eer te behalen. Er zijn wel verschillende ideeën over de invloed die een geest mag hebben op de mensenlevens:

Over zulke dingen waren we het niet eens. Je maakte de keuzes niet voor mensen, het was de kunst dat ze dat zelf deden en dat jij meer meewerkte op het gebied van de sfeer en suggesties of het openen van mogelijkheden. Wij doken mee de diepte in maar je klant bepaalde de hoek. Dat vond ik.

Aan het woord was een van de geesten genaamd Tony. Hij zit in de ‘dalers’, en is door het hoofdkantoor naar Montevideo verbannen omdat hij een bergbeklimmer heeft gecasht zonder hem te claimen. In Montevideo houdt hij, als was hij een vervangende, maar onzichtbare vader, het gezin van de bergbeklimmer in de gaten. Felipe, de zoon, groeit uit tot een echte daler – misschien omdat hij een vaderfiguur mist – hij komt in contact met een bordeelhouder, De Jesús, een fantastisch personage dat aforismen op bordjes laat schrijven en in zijn bordeel ophangt. Zijn meisjes krijgen van hem een hoofdstad als bijnaam, wat grappige neveneffecten oplevert zoals: ‘Als hij wist dat Hout en Mercedes vreeën, wond hem dat op, hoe ziek hij dat ook vond. Dan ging hij het liefst meteen naar Madrid.’ Naarmate het verhaal vordert wordt het steeds duisterder – de zelfdestructie doet zijn werk –, maar als de geesten van Yoko Ono en John Lennon opduiken, treedt er onmiddellijk weer verlichting op. Het meisje uit het gebroken gezin, Mercedes, weet contact met Tony en de wereld van de geesten te maken, wat Tony in de problemen brengt bij de ‘chef’.

Door het creëren van een parallelle wereld wordt Trujillo in de gelegenheid gesteld om hier en daar gematigde satirische opmerkingen te maken (‘Meestal dacht ik dat ze bij ons op het hoofdkantoor achterlijk waren, maar de hoofdkantoren van mensen konden er ook wat van’), maar daar gaat het haar uiteindelijk in dit boek niet om. Waar gaat het haar dan wel om? Vermoedelijk was het een poging het kwaad en het lijden te ironiseren; Trujillo heeft de geest van zwaarte licht willen maken. Uit compassie wellicht. Maar ik ben er niet helemaal uit, dit grillige boek is voor mij nog een mysterie. Ik zal het zeker herlezen, maar nu nog niet, pas als ik te zijner tijd, deo volente, Montevideo zal bezoeken.

Johannes van der Sluis

Carolina Trujillo – De zangbreker. Querido, Amsterdam. 372 blz. € 19,95.