In een van de bananendozen trof ik Pierre H. Dubois aan. Niet zelf uiteraard, want hij is dood. Al lang, sinds 1999. Misschien is het maar beter zo, want een leven als dat van Dubois, een leven in de letteren, is in deze tijd geen sinecure. Je moet al half gestoord zijn, als je dat ambieert, en niet erg gesteld op luxe. Ik vond Een vinger op de lippen, uitgebracht in de Nimmer Dralend Reeks van Nijgh & Van Ditmar. Op de titelpagina staat dat dit de tweede druk is van het in 1952 verschenen werk.

Zijn roman begint heel mooi. Ik citeer: ‘Sinds vijf dagen ben ik niet meer gemarteld. Ik vermoed dat zij tevreden zijn met de bekentenissen welke Ceccone en Doffo Spini mij hebben afgeperst. Zij kunnen nu aan heel Florence bekend maken dat ik alleen eigen glorie heb nagestreefd en eigen macht gezocht. Ik heb het zelf toegegeven. Niet profetie rechtvaardigt de profeet, maar de leugen.’

Waarom vind ik dat mooi? Eerlijk gezegd weet ik dat niet precies. Maar mooi is het, die kalme manier van vertellen, waar je na drie zinnen al door bent overmeesterd… Die toon weet Dubois het hele boek door vol te houden, en dat is werkelijk een prestatie van formaat. Ik kan dat niet. Mijn boeken zijn een lappendeken van stemmen, ik herroep alles wat ik zeg, in de zin die volgt op de zin waarin ik het zei… ik weet niet wat ik echt ‘meen’ of ‘bedoel’, ik kan een redenering nooit langer dan drie zinnen volhouden zonder haar te ondergraven.

Dubois was iemand uit één stuk, iets wat meteen ook tegen hem pleit, als ik dat zo mag zeggen. Ik ben niet uit één stuk. Ik lig in stukken uit elkaar. Toch zijn al die stukken, die fragmenten, hetzelfde, of hoe moet ik dat precies omschrijven? Als je een hologram kapot gooit, weerspiegelt elk stukje de beeltenis die in het nog ongeschonden object was te zien. Die scherven, dat is mijn werk. Dat hologram, dat ben ik, de nog niet in stukken uit elkaar gevallen persoon.

Een vinger op de lippen bevat de notities van een wegens ketterij ter dood veroordeelde monnik, Lorenzo Vitelli, een op Girolama Savonarola gebaseerd personage. Savonarola is door de kerk geofferd en was een nogal maniakale figuur, die het niet zo had op tegenspraak of dialoog. Wat zijn executie niet tot een minder grote schanddaad maakt. Vitelli is een andere figuur. Hij legt getuigenis af van de door hem afgelegde weg en probeert zijn eigen gedachten twijfels helder te krijgen voordat hij letterlijk in de as zal worden gelegd. Dubois is die monnik.

G.J. van Bork schreef het als volgt op. ‘Een constante in het werk van Dubois is de opvatting dat literatuur de eigen persoonlijkheid als uitgangspunt dient te nemen. Zijn eerste essaybundel Een houding in de tijd is een voorbeeld van literaire kritiek als uiting van die eigen persoonlijkheid. Hij was daarin gevormd door Forum-auteurs als Ter Braak, Du Perron en Greshoff. Zijn romans zijn dan ook concrete verbeeldingen van dat persoonlijkheidsbeginsel. De roman De vinger op de lippen is weliswaar gebaseerd op leven en dood van Savonarola, maar gaat in feite over de twijfel van de auteur zelf. Ook in latere romans, In staat van beschuldiging (1958) of Requiem voor een verleden tijd (1984), staan personages dichtbij de auteur wat hun opvattingen en ideeën betreft of worden ze beheerst door dezelfde onzekerheden.’

De literatuur, die weet wat. Van Bork heeft wel gelijk. Vitelli is Dubois, Dubois verschool zich achter zijn personage om zijn eigen worstelingen in literatuur te kunnen neerleggen, of misschien moet je zeggen: hij riep Vitelli in het leven, zodat die zijn problematiek kon opknappen.

Ik snap niet dat dit boek geen klassieker is. Neem alleen al deze passage, op bladzijde 118, als hij nadenkt over zijn naderende veroordeling en even overweegt of vrijspraak tot de mogelijkheden behoort:

 ‘Zelfs bevrijd, zelfs vrijgesproken, zou ik niet meer te helpen zijn, integendeel. Als men mij vrijspreekt, dan pas ben ik voor goed veroordeeld. Ik zou van dag tot dag de rol moeten spelen die het lot mij op de schouders gelegd heeft op straffe anders het ongeluk van hoeveel mensen over mij af te roepen. Het is waar dat de kerk voor mij iedere zin heeft verloren en dat het christendom – en ik zeg het met alle brutaliteit die ik kan opbrengen – geen enkele andere betekenis voor mij heeft dan de islam in het verre Arabië of andere geheime godsdiensten, waarover de geschiedenis ons spreekt (…)’.

Hij weet dat hij erbuiten staat en dat een eventuele veroordeling niet meer is dan een officiële bevestiging van wat hij voelt. Ik vond dat heel ontroerend.

Hier is iemand aan het woord die gelooft dat hij zich kan neerleggen bij zijn lot. Hij heeft dat door zijn eerlijkheid, door alleen dat te denken wat hij denkt te moeten denken, over zich afgeroepen. Je kon in zijn tijd niet straffeloos spelen met het humeur van de kerk of de Paus. Nu ook niet, maar je wordt niet meer in de fik gestoken.

Deze eerlijkheid maakt de monnik een ontroerend personage, maar tegelijkertijd werd de verbazing over de rechtlijnigheid (een starre vorm van eerlijkheid) tijdens het herlezen steeds groter. Waarom wil die man zijn leven offeren voor een gedachte, voor een opvatting?

Misschien is het boek daarom wel actueel, nu allerlei conflicten akelig opflakkeren en er elk moment een echt groot gewapend conflict lijkt te gaan losbarsten. Welke keuzes moet een mens maken, tegenover de machten waar hij aan onderhevig is?

In zijn roman 1984 voorspelde George Orwell hoe de politiek na de Tweede Wereldoorlog zou verlopen. Het boek geeft een bijna griezelig beeld van hoe allerlei gebeurtenissen of conflicten tegenwoordig worden gespind. Werkelijk alles wat Orwell in zijn boek schreef, kwam uit.

Voor het gepeins in de marge, voor het voorzichtige geschuifel van het individu, hebben we een boek als Een vinger op de lippen, ook al ging dat in 1985 voor het laatst in druk. Wie wil weten hoe iemand eerlijk kan zijn, ondanks de gevaren die op hem loeren, moet naar het antiquariaat om dit werk aan te schaffen.

Na herlezing vroeg ik me af, of ik altijd eerlijk ben. Het antwoord is: nee. Ik ben dat niet. Ik ben iemand die gemakkelijk met iemand mee lult, en dan af en toe een bocht neemt in de werkelijkheid. Dat is een vervelende, je zou kunnen zeggen Roomse eigenschap.

Gek genoeg ben ik daarnaast volledig eerlijk. Als het op de kern aankomt. Het beste zou dus zijn om die Roomse bochten uit de weg te halen en er nette, rechte, geasfalteerde wegen voor in de plaats aan te leggen. Ben ik nu de biecht aan het doen? Nee. Dubois maakt deze overpeinzing in mij los.

Om rechte, geasfalteerde wegen te kunnen aanleggen, moet je asfalt hebben, en kennis van de manier om een weg aan te leggen. Heb je die niet, dan moet je het karwei uitbesteden. Kortom: dank u wel, meneer Dubois. Over uw graf heen bezorgt u mij een middag in het existentialistische Limbo.

Oh ja. Uitgevers van Nederland. Herontdek dit boek. Het is een ‘vergeten meesterwerk’.

Chrétien Breukers