José Saramago was een politiek bevlogen schrijver. Een communist op de koop toe, iemand van de oude ideologie, iemand van voor het einde van de geschiedenis. Van hem vond ik het boek De stad der blinden in een van de bananendozen. Ik herinner me nog goed dat ik het las, diep onder de indruk van zowel de taal als de verhalen die hij opdiste. Bij herlezing viel de roman me tegen, ik beken het maar meteen bij aanvang.

stad der blindenWaar ik de eerste keer meeging in de stroom taal die Saramago presenteert, bleef ik nu een beetje hangen in het schematische dat het geheel aankleeft. Blinden versus zienden, staat versus vertrapt individu, groepsvorming en strijd binnen groepen… en de liefde, die alles overwint. Zelfs het meest beestachtige leven, waartoe de mensheid in dit boek is veroordeeld. Of misschien moet ik zeggen: de liefde en de solidariteit.

Saramago is een geëngageerde schrijver, net als L.F. Céline en Ezra Pound, alleen kiest hij een andere politieke richting. Die is ‘goed’, waar de andere auteurs (je zou ook nog Knut Hamsun kunnen noemen) voor de ‘foute’ richting kozen. Céline en Pound wonnen de Nobelprijs niet, Hamsun wel, maar ver voordat hij zich tot het nazisme bekeerde.

Engagement in de literatuur is een heikel onderwerp, omdat er meestal mee wordt bedoeld: engagement voor de goede zaak. Voor de linkse, of vooruitstrevende zaak. Een schrijver die antisemitische praatjes uitslaat of blind achter Mussolini gaat staan, wordt niet meteen gezien als iemand die zich voor een zaak engageert; hij is gewoon fout.

De roman van Saramago is zonder meer ‘goed’. Dat goede maakt het geheel ook behoorlijk irritant. Boeken horen niet goed te zijn, maar een heel klein beetje fout. Bij Saramago stroomt het heldere licht van de ideologie over de pagina’s en dat is alleen maar te verdragen als je de ideologie goed kunt verdragen. Ik geloof niet dat ik welke ideologie dan ook goed verdraag, als zij in een boek is opgenomen.

Op deze website vond ik een citaat over het boek, uit een recensie die door Hafid Bouazza geschreven zou zijn (maar die ik op de website van de Volkskrant niet kon vinden:

Zoals uit dit citaat blijkt is het boek geschreven zoals een blinde zou schrijven, achter elkaar, zonder alinea’s, niet in braille, maar tastend over het reliëf dat een balpen achterlaat op een zachte ondergrond. En er komt inderdaad een schrijver in het verhaal voor die zijn ervaringen met de epidemie beschrijft, waarbij het blanke papier een prachtige metafoor vormt voor de witte zee die hij in zijn blindheid aanschouwt. Zou hij de alwetende vertellers vormen die het verhaal met veel ironie en terzijdes vertellen, ons erbij betrekkend, springend van de tegenwoordige naar de verleden tijd, vaak in een zin?

Dat zou zeker kunnen zijn, maar toch mis ik in Saramago’s boek iets. Iets wat schrijvers die ook ‘tastend’ schrijven (Bohumil Hrabal, Marcel Proust) wel hebben, — ik mis bij Saramago de onthechtheid van de schrijver die er op los schrijft.

Onder het boek van Saramago lag Vraag het aan het stof van John Fante. Ik weet eigenlijk niet of Fante een politieke voorkeur had. Hij heeft wel, overduidelijk, sympathie voor de kleine (Italiaanse) luiden, voor zijn stamboom. Het boek begint heel mooi:

Op een avond zat ik op het bed in mijn hotelkamer op Bunker Hill, pal in het centrum van Los Angeles. Het was een belangrijke avond in mijn leven, want ik moest een besluit nemen over het hotel. Een van tweeën: óf ik betaalde óf ik ging eruit, stond er op het briefje dat de hospita onder mijn deur geschoven had. Een groot probleem dat recht had op mijn onmiddellijke aandacht. Ik loste het op door het licht uit te draaien en naar bed te gaan.

fante vraag het aan het stofFante, een van de favoriete schrijvers van Charles Bukowski, lijkt in niets op Saramago. Zijn stijl is spits en ter zake, hij is een Amerikaan die ook voor films schreef en dus veel onzin of overbodigheden meteen schrapte. Zijn boek doet niet aan ideologie maar vertelt een verhaal over een man die schrijver wil worden en dat nog bij lange na niet is. Het is een verhaal zonder toeters of bellen, en toch blijf het me veel langer bij dan wat Saramago schreef, en lees ik het met veel meer genoegen.

Schrijven voor een zaak, of in zelfopgelegde opdracht, is oninteressant, vrees ik. Elk goed boek is gemaakt door iemand die iets wilde vertellen over zichzelf en daar een verhaal bij heeft gezocht, een verhaal dat alle gevoelens en autobiografische elementen die eraan ten grondslag lagen heeft geabsorbeerd. Saramago blijft steken in zijn schema en Fante laat zijn verhaal, los van de politiek of van de crisisverhalen die ook een rol spelen in het boek, opstijgen.

Het verschil tussen Saramago en Fante is stijl.

Ik citeer nu ook de tweede alinea van Fantes boek:

’s Ochtends werd ik wakker, bedacht dat ik meer beweging moest nemen en begon er meteen mee. Ik maakte een aantal diepe kniebuigingen. Toen poetste ik mijn tanden, proefde bloed, zag het roze op de tandenborstel, herinnerde me de advertenties en besloot de deur uit te gaan voor een kop koffie.

Spitser en eleganter dan bij Fante gaat het in de literatuur voorlopig niet worden, vrees ik. Dat is jammer, zeker nu er een tsunami aan Nederlandstalige auteurs over ons heen komt die gewoon wil doen. Gewoon schrijven. Zonder opsmuk. Wat, en ook dat bewijst Fante, niet hetzelfde is als zonder stijl. Wie wil kunnen schrijven alsof de zinnen die hij maakt er altijd al zijn geweest, zal veel moeite moeten doen om zich een stijl eigen te maken. Schrijven is schrijven, typen is weer wat anders.

De vondst van de twee boeken verwarde me. Ik was er in mijn herinnering van uitgegaan dat ik Saramago goed vond en Fante ook. Na herlezing blijkt dat ik Fante briljant vind en Saramago zwaar overschat. Dat ‘klopt’ niet met wat de consensus wil. Nu is dat niet erg, maar je begint je soms toch af te vragen waarom je als lezer bijna altijd moet constateren dat wat iedereen mooi vindt, meestal niet veel voorstelt.

Al zullen er weinig mensen zijn die Fante geen geweldige schrijver vinden. Hoewel Saramago dan weer de beter verkópende schrijver is. Want de duivel doet het meestal op de grote hoop.

Chrétien Breukers