De zee

‘De zee kun je horen, met je handen voor je oren, in een kokkel, in een mosterdpotje, of aan zee.’ Dit is een gave dichtregel van de hand van Judith Herzberg, de dochter van haar vader, Abel. Deze mooie regel wordt geciteerd in Van Dale, het Groot Woordenboek van de Nederlandse Taal, op p. 4215, bij de betekenis van het woord Zee: ‘Uitgestrektheid zout water die het grootste deel van de oppervlakte van de aarde bedekt, syn. Oceaan.’ Een tamelijk gebrekkige definitie, naar mijn smaak, waarbij bovendien niet vermeld wordt of de zee mannelijk dan wel vrouwelijk is, een gegeven waarnaar ik nu juist op zoek was. Oceaan (p. 2330) blijkt mannelijk te zijn en geeft een veel plastischer omschrijving van zijn wezen: Oceaan: ‘de grote wereldzee, de uitgestrekte en samenhangende watermassa die het land van de aardbol omspoelt.’ Kijk, dat lijkt ergens op.

        In een kokkel, een mosterdpotje en met je handen op je oren, kun je de zee inderdaad horen, als een soort ruis, maar als stem zwijgt de zee al eeuwig in alle talen en is er nauwelijks verschil met het ruisen dat de tinnitus in mijn gehoorgang teweegbrengt. Veel meer dan een geluidsbron is de zee een bron van leven, waaruit wij ooit zijn voortgekomen en een bedding voor de dood, waarnaar wij ooit zullen terugkeren.

        Aan zee hoort men de zee anders dan in een kokkel, in een mosterdpotje of met de handen op de oren, dan is het geluid dat de zee voortbrengt afhankelijk van de wind en van het tij en kan hij razen en bulderen, maar ook geluidloos bestaan, bijvoorbeeld op zoele nazomeravonden, aan het eind van de maand september. Maar als dichteres heeft Judith Herzberg de belevingswereld van een intelligent kind, vermoedelijk een lief joods meisje, prachtig getroffen.

        Nog sterker is haar observatie: Leven deed men vroeger, die zich nadien in mijn geheugen heeft vastgezet als een meedogenloze en onherroepelijke waarheid.

L.H. Wiener