Nog meer verzameld werk van Gerard Reve

Ruim een jaar geleden, in het voorjaar van 1983, verscheen Wolf, tot dusver de laatste roman van Gerard Reve. Rond de meeste auteurs is het na het verschijnen van een roman of een verhalenbundel een tijdje stil, maar Reve is op die regel de uitzondering bij uitnemendheid. De stroom publicaties die deel uitmaken van het Verzameld Werk ging gestaag voort, in Het Parool verscheen een geruchtmakend interview dat hij in een al of niet onbewaakt ogenblik aan Boudewijn Büch had gegeven (‘zulk een prachtig smoeltje en zulk een bronzen atletenlichaam’), en juist dezer dagen ontstond er opnieuw tumult toen Reve tijdens een bezoek aan Zuid-Afrika zijn meningen over de apartheid kenbaar maakte in de regeringsgezinde bladen Die Beeld en Die Burger. Apartheid, aldus Reve, is niet gebaseerd op racisme maar op christelijke ethiek, er is ‘geen praktisch alternatief’ voor, en vrijheid is ook maar ‘een woord’. Terecht werden die opinies door blanke en zwarte Zuid-Afrikanen onmiddellijk als kwaadaardige onzin van de hand gewezen. Uitspraken als deze dragen op geen enkele wijze bij aan- een serieuze discussie over het maatschappelijk bestel in Zuid-Afrika of in Nederland, het is provocatie omwille van de provocatie, op een manier waarop Louis Ferdinand Céline het alleenrecht leek te hebben. Dat is betreurenswaardig, te meer daar Reve in het begin van zijn literaire carrière over uiteenlopende dingen te zeggen had. Dat blijkt uit Schoon Schip, de verzamelbundel die onlangs verscheen. Laat ik me daar verder toe beperken.

schoon schipSchoon Schip bevat ‘al het werk van Gerard Reve dat in de periode 1945-1984 verscheen in dagbladen, weekbladen, tijdschriften, publikaties in beperkte oplage, bibliofiele edities en uitgaven in eigen beheer, voor zover niet eerder gebundeld’. Dat klinkt aardig volledig, zou je zeggen — en als de voorraad schetsen, losse aantekeningen, terzijdes en kladjes die Reve vast en zeker in een stapel schoenendozen op de zolder van zijn huize ‘La Grâce’ bewaart, en die grotendeels in het Archief Reve werd opgenomen, nu inderdaad is uitgeput, kan tenminste begonnen worden enige orde in de chaos te scheppen.

Gerard Reve is al sinds jaar en dag Nederlands boeiendste stilist, een tekst van zijn hand is bijna altijd de moeite van het lezen waard, al was het alleen maar om de vorm waarin die tekst gegoten is en om de keuze van de woorden en beelden. Zelfs bij Reve kun je je echter afvragen of het nodig is dat werkelijk alles wordt gepubliceerd — van stuntelige briefjes die Reve als kind aan zijn ouders schreef (in het eerste deel van het Archief Reve) tot, in Schoon Schip, korte persberichten voor Het Parool, een flaptekst voor Boven het dal van Nescio en een contactadvertentie in Vrij Nederland. Die teksten dragen bij aan de beeldvorming rond de persoon Gerard Reve, maar voor een oordeel over het literaire werk en de ontwikkeling daarin zijn ze van nul en gener waarde. Mij interesseren ze niet.

8befad8b-50f4-413a-9473-add5370eca80_zet3

Een ander bezwaar dat ik tegen de wijze van verzamelen en bundelen heb, is dat de overzichtelijkheid er in het geheel niet mee gediend is. Schoon Schip bevat werk dat al eerder werd gepubliceerd — je zou het Reve’s bedoelde erfenis kunnen noemen —, het Archief Reve omvatte gepubliceerd èn ongepubliceerd werk. Als alle teksten van Reve nu dan in druk verschenen zijn, zitten ze in verschillende bundels — niet chronologisch en niet thematisch geordend.

In Schoon Schip komt daar nog bij dat de teksten geplaatst zijn in volgorde van verschijnen en niet van schrijven. Een brief aan W.F. Hermans uit 1948 is achterin de bundel opgenomen, tussen allerlei teksten uit 1983, omdat hij in 1983 voor het eerst werd gepubliceerd. Dat is consequent, maar rommelig. En hoe een brief aan Boudewijn Büch, gedateerd 15 november 1982, al in 1981 in eigen beheer kan zijn uitgegeven, is me een raadsel. Zulke slordigheden horen niet, en zeker niet in een boek dat bedoeld is om aan het Verzameld Werk bij te dragen.

Het neemt alles niet weg dat er ook in Schoon Schip weer veel te genieten valt. Behalve een aantal brieven (aan Hermans en Büch, maar ook aan Ida Gerhardt en Renate Rubinstein), enige gedichten en tal van artikelen en beschouwingen, bevat de bundel twee in het Engels geschreven verhalen: ‘Melancholia’ uit 1951 en ‘A Prison Song in Prose’ uit 1968. Hoe Reviaans het thema van die ‘Prison Song’ ook is, de stijl is dat niet: in het Engels zijn Reve’s beschrijvingen van de seksuele handelingen tussen drie jongens tamelijk rechttoe-rechtaan, en dat zou in het Nederlands wel anders geweest zijn.

Van de artikelen zijn een aantal stukken die Reve voor Tirade en Vrij Nederland schreef het belangwekkendst. In ‘Inflatie in literatuur en kritiek’ maakt hij op onnavolgbare wijze korte metten met de roman On the road van Jack Kerouac en met de ‘beat generation’ als geheel. Waar velen aan het eind van de jaren vijftig met Kerouacs roman wegliepen, typeerde Reve het als een ‘muf boek met veel lawaai’ dat zwart ziet van de gemeenplaatsen.

Knap en doorwrocht zijn de artikelen over toneel die in Tirade verschenen, en dan in het bijzonder de beschouwingen ‘De levenskansen van het arenatheater’ (1958) en ‘Zin en onzin van het experimenteel toneel’ (1962). Het laatste werd geschreven naar aanleiding van een voorstelling door Karl Heinz Stockhausen, die Reve in Keulen bijwoonde.

Zoals ik al meedeelde heb ik me toch, gedurende in totaal enkele minuten, flink geamuseerd en ben ik een enkele maal ook geboeid. Ik vond het aardig om door een vrouw met een levend aapje op de arm, uit een mand, vers fruit toegeworpen te krijgen (ik ving een banaan en een appel)… Mijn oordeel over het optreden van de jonge Japanse acteur, die zichzelf met meel bestrooide en zich daar gillend in een tobbe water wierp, luidde onmiddellijk: ‘Zonde van zijn smoking’ (de scène sloeg, zo vernam ik later, op de dreiging van een atoomoorlog).

Experimenteren, aldus Reve, is niet ‘het spelen van zo onbegrijpelijk mogelijke stukken, maar het nemen van allerlei nauwkeurig voorbereide proeven, die registreerbare en vergelijkbare uitkomsten te zien zouden kunnen geven: het achtereenvolgens op verschillende manieren proberen te bereiken van een bepaald dramaties effect, om te zien welk middel het grootste nuttig rendement afwerpt.’ Zulke oordelen, lijkt me, zijn kenmerkend voor het vakmanschap dat Reve altijd heeft nagestreefd. En, anders dan zijn opmerkingen in Zuid-Afrika, leggen ze ook vandaag nog gewicht in de schaal.

Anton Brand

Gerard Reve – Schoon Schip 1945-1984. Manteau, Amsterdam. 320 blz.

Deze recensie verscheen eerder in het Nieuwsblad van het Noorden, 7 juli 1984.