Gewoon een erg aardige mevrouw

Toen ik kroniek nummer 68 een titel gaf die vrijwel niets met de inhoud te maken had deed ik dat (1) om lezers te trekken, en (2) in de hoop op een reactie van iemand die zich afvroeg wat een parachutist met een redersdochter te maken heeft.

         Reden 1 lijkt redelijk gelukt, al vraag ik liever niet naar bezoekersaantallen, je hoort je daar wel niets van aan te trekken, ik kom er eerlijk voor uit dat het me wel degelijk iets uitmaakt of een kroniek 400 of 75 keer gelezen wordt. Lezers zijn net als geld: je hebt er nooit genoeg van.

         Over reden 2 heb ik ook niet te klagen: drie dames, waaronder een gepensioneerde lerares met een tweede huis in de Vogezen, vroegen op digitale wijze welke redersdochter ik bedoelde.

         Dat verbaasde me. Ik wist niet dat je bij ‘redersdochter’ aan een andere redersdochter kunt denken dan aan de redersdochter uit de titel van kroniek 68. Kennelijk zijn nog er nog andere waar ik over zou kunnen schrijven, al is die kans gering omdat geen van hen bevriend was met de man die mij op een warme juliavond aan de Seinekade vroeg ‘of ik iets te drinken voor hem had’.

         Ik trok er mijn flesje uit mijn tas en overhandigde het hem. Hij nam twee slokjes, en toen ik hem aanspoorde door te drinken, zei hij: ‘Niet meer dan nodig is. Jij kunt ook nog dorst krijgen.’

         Iemand die zichzelf wegcijfert, zuinig en spaarzaam is, te hulp schiet als er gevaar dreigt – zomaar wat eigenschappen die me te binnen schieten als ik aan de parachutist denk. Dat de redersdochter volledig in zijn ban raakte moet iets met deze eigenschappen te maken hebben, al heeft hij dat vermoedelijk nooit begrepen.

         Twintig jaar na de dood van de redersdochter vroeg hij zich nog steeds af hoe het mogelijk was dat een puissant rijke vrouw, met huizen in alle wereldsteden en voor wie 24 uur per dag een vliegtuig op Orly klaarstond, inclusief personeel en een compleet medisch team, belangstelling voor hem getoond had. Ze hadden elkaar in 1984 ontmoet, om half tien ’s avonds in een parkje aan de avenue Foch. Ze zaten ieder op een bankje, hij at een sandwich, zij huilde. ‘Niet zomaar huilen,’ legde hij uit, ‘ze brulde, als een vergeten kind in een crèche. Het was niet om aan te horen.’

         Na een kwartier was hij opgestaan, liep naar haar toe en vroeg of hij kon helpen. Ze staarde hem verbaasd aan en gebaarde hem te gaan zitten. Hij nam plaats, ze stelde wat vragen (‘Wat voor werk doet u?’, ‘Wat zoekt u in dit park?’) en vroeg toen of hij zin had iets te gaan drinken. Ze wees naar een brasserie aan de overkant van de straat.

         ‘Dat wil ik best,’ zei hij, ‘maar die daar is dicht.’

         Oh,’ glimlachte ze, ‘laat dat maar aan mij over.’

         Ze liepen naar de overkant, tot aan de brasserie. Ze begon met vlakke hand op de deur te slaan, net zo lang tot er iemand opendeed. ‘Het was ongelooflijk,’ zei hij tegen mij. ‘Tien minuten later zaten we aan tafel. Ik weet nog niet waar al dat personeel ineens vandaan kwam. We hebben uitgebreid gegeten. Fles na fles trokken ze open. We zijn tot één uur gebleven.’

         Ik vroeg waarover ze gepraat hadden.

         ‘Dat was het vreemde,’ herinnerde hij zich, ‘ze wilde van alles over mij weten. De ene vraag na de andere. Aan mij…’

         Hij hief zijn handen op, alsof hij er nog steeds niet bij kon dat er iemand op aarde rondgelopen had die zich voor hem interesseerde.

         ‘Hoe namen jullie afscheid?’

         ‘Ze bedankte me voor de mooie avond.’

         ‘En jij wist nog steeds niet wie je voor je had?’

         Hij schudde zijn hoofd. ‘Nee, maar dat kon ook niet, want ze had helemaal niets over zichzelf verteld.’

         ‘Hoe kwam je er achter?’

         ‘Via een…eh… omweg.’

         ‘Vertel.’

         ‘Ze pakte mijn handen, trok me naar zich toe, en zei toen: “Jij hebt echt geen idee wie ik ben, hè?”‘

         ‘Ik stotterde iets van ‘nee’ en dat het zoveel niet uitmaakte. ”U bent gewoon een erg aardige mevrouw”’

         Ze lachte, ritste haar tas open, en haalde er een visitekaartje uit. Ze drukte het in zijn handen, en nodigde hem de volgende dag uit, op de thee bij haar thuis. Toen stak ze snel de straat over, draaide zich om en zwaaide.

         Precies op dat moment las hij op het kaartje, in goudvergulde letters op een lichtgele achtergrond: Christina Onassis.

Aristide von Bienefeldt