Van De weduwe Couderc (uit 1942) is een film gemaakt die in 1971 uitkwam. Simone Signoret speelt de weduwe die anderhalf uur lang ingehouden loopt te smachten naar de vrijgekomen misdadiger Jean Lavigne, vertolkt door Alain Delon. De aantrekkingskracht tussen de twee wordt mooi neergezet, met Signoret als gewoonlijk in de verlepte, maar melancholisch-strijdbare stand, en Delon als gewetenloze, toch soms deugende schurk.

In de film worden de elementen die Simenon in het boek neerzet weliswaar overgenomen, maar de verhaallijn is drastisch veranderd. Het boek is een zwart geval, vol geweld en broeierige gewetenloosheid, de film eindigt met de gezamenlijke dood van Signoret en Delon, als de politie massaal uitrukt om Delon te komen arresteren. Eindelijk samen. Ondanks alles wat er is gebeurd. Dat is wel heel zoet, en vooral de manier waarop Delon sterft – hij wordt doorzeefd met kogels en heeft niet eens één gaatje in zijn overhemd – irriteert.

Het boek is zelfs voor Simenons doen vrij zompig. Een misdadiger (hier Jean Passerat-Monnoyeur geheten) die zijn straf heeft uitgezeten (hij heeft iemand vermoord maar zijn advocaat heeft hem van de guillotine gered door het op noodweer te houden) spoelt via een buslijn aan in een heel klein dorp, waar hij bij de weduwe Couderc (Tati) onderdak vindt. Deze weduwe heeft een inwonende schoonvader, met wie ze af en toe het bed deelt. Tegenover haar huis woont haar schoonzus met haar gezin: de nietsnut van een man die brugwachter is, en een dochter, Félicie, die de rol van dorpslolita vervult.

weduwe coudercDe weduwe Couderc moet letterlijk vechten voor haar bestaan in het huis waar ze woont. Ze heeft haar schoonfamilie tegen (die wil het huis te gelde maken), moet af en toe met haar schoonvader naar bed om hem koest te houden en werkt zich letterlijk drie slagen in de rondte om het bestaan rond te krijgen. Van de liefde heeft zij zich afgewend (voor zover zij die al ooit heeft gekend), maar Jean maakt sinds lang sluimerende faculteiten in haar wakker. De oudere vrouw en de nog jonge man gaan een lichamelijke relatie aan.

Uiteraard komt Félicie daar tussen. Jean ziet het zestienjarige wicht regelmatig rondlopen (met haar kind op de arm) en raakt door haar gefascineerd. Het komt tot een paar ontmoetingen, ook al doet de weduwe nog zo haar best om het geile nichtje op afstand te houden. En wat doet de weduwe? Zij wordt jaloers. Blijkbaar heeft zij een vorm van echte liefde opgevat voor de vrijgelaten crimineel die op haar boerderij werkt, in de niet-afgedragen kleding van haar overleden man.

De broeierigheid weet Simenon in dit boek tot het uiterste op te voeren. Naast de hormonale verwikkelingen tussen de weduwe en Jean en tussen Félicie en Jean, wordt de rol die de schoonvader in het geheel speelt heel briljant uitgewerkt. De man is aan de ene kant zeer gehecht aan zijn kalme leven op de boerderij en aan de andere kant speelbal van zijn ‘echte’ familie, die hem in een bejaardentehuis wil wegstoppen, om er met de opbrengst van het onroerende goed vandoor te kunnen gaan. Een derde lijn is de familie van Jean, die van zeer goede komaf blijkt te zijn maar niets meer te maken wil hebben met het gezin van wijnstokers waaruit hij stamt.

Geilheid, problemen met je afkomst en hebzucht zijn elementen waar Simenon wel raad mee weet. Maar anders dan in de film, doet de schrijver niet aan valse hoop of aan een semi-gelukkig eind. Het boek eindigt met een brute moord. Jean slaat de weduwe de kop in. Niet omdat ze iets verkeerd heeft gedaan, maar omdat ze de verkeerde persoon op de verkeerde plek is, én omdat hij het allemaal zat is, zijn leven en de manier waarop hij wordt geleefd. Jean is het allemaal zat en daarom pleegt hij, opnieuw, een moord, maar anders dan de vorige moord die hij pleegde niet een waarmee hij weg zal komen. De guillotine zal deze keer zijn deel zijn; hij weet het en hij stuurt het er op aan. Nadat hij de weduwe heeft vermoord (met een hamer) schrijft Simenon:

‘Zijn knieën knikten. Hij had een droge keel, een gevoel van leegte. Nu kende hij het Wetboek. Dat deed hem haast lachen en halfluid zei hij artikel 314 op (…): Als de doodslag is voorafgegaan aan, vergezeld van, of gevolgd door een ander misdrijf, zal hij de doodstraf ten gevolge hebben. Ditmaal zou hij niet hoeven te liegen. Tenzij hij het geld zou nemen dat in de buik van de paspop was verstopt…’

Bij Simenon spelen altijd heel hevige conflicten een rol, conflicten die ogenschijnlijk in een breukdeel van een seconde worden ‘opgelost’. Jeans moord is die oplossing. Bij Simenon wordt niet gepraat of aan therapie gedaan. Bij hem is de mens gewoon ouderwets de speelbal van de geest, en sommige mensen spelen het spel net iets heftiger dan andere. In De weduwe Couderc is Simenon werkelijk in topvorm, omdat hij al zijn obsessies en drijfveren (erotiek, bezit en macht) kan uitleven in een verhaal dat zich concentreert binnen een heel kleine kring van mensen, in een heel klein dorp.

Simenon is in zijn beste boeken als het kind dat met een vergrootglas naar een klein deel van de wereld kijkt. Ineens ziet het allemaal details die voorheen ongezien bleven. Die details gaan leven, vormen een eigen, nieuwe werkelijkheid, een werkelijkheid die zich vult met personages en verhalen. Na een niet al te lange tijd zal het kind zich van die nieuwe werkelijkheid afwenden. Simenon lijkt zelfs daarin op dat kind: hij schreef zijn boeken in een dag of tien tot twintig, veel langer kon hij zijn aandacht waarschijnlijk niet bij het verhaal houden. Dan was de magie van de (nieuwe) wereld uitgewerkt.

De verfilming blijft me voor raadsels stellen. Waarom heeft de regisseur Pierre Granier-Deferre (in samenwerking met scenarist Paul Jardin) besloten om het hele verhaal plat te walsen? Was het geheel alleen bedoeld als vehikel voor Delon en Signoret en moest het verhaal niet al te veel afleiden van de broeierigheid tussen Jean en de weduwe, en vooral tussen Jean en Félicie? De regisseur was bij leven een beroemdheid, maar met dit product heeft hij de plank toch, en niet weinig, misgeslagen. Ik zou zijn andere Simenonverfilmingen (Le chat en Le train) eens moeten bekijken, misschien zijn die beter.

Simenon zal het allemaal wel best hebben gevonden. Die trok zich van de manier waarop zijn boeken werden verfilmd waarschijnlijk weinig aan, tenminste, nadat de onderhandelingen over de vergoeding waren gevoerd en het (bevredigende) bedrag op zijn rekening was bijgeschreven. Daarna was het hem verder een zorg wat er met zijn tekst gebeurde, en bovendien: hij was al zo veel boeken verder.

Vlak voordat ik dit stuk ging schrijven herlas ik het interview dat Ischa Meijer Simenon in 1975 afnam. Hij zegt daarin iets heel interessants:

Ik geloof dat ik nu pas, nu ik de 72 nader, eindelijk vrij ben. Nu pas.

Als kind wilde ik graag clochard worden. Ik beschouw de clochard – ook nu nog – als de meest vrije, meest individuele mens op aarde. Clochards talen niet naar kleren, naar een afgepast levenspatroon, een uitgestippeld sociaal bestaan, ze hoeven geen eerbiedwaardigheid te hebben zoals alle andere mensen, ze leven helemaal op zichzelf. Ik voel mezelf geestelijk eigenlijk een clochard.

Nu was Simenon natuurlijk geen ‘echte’ clochard, en of hij ook echt ‘vrij’ was op latere leeftijd? Het valt te bezien. Maar de wens om vrij te zijn was bij hem wel heel sterk, net als Jean uit De weduwe Couderc wilde hij overal vanaf zijn. Hij pleegde daartoe, voor zover wij kunnen nagaan, geen moord. Hij schreef boeken waarin hij zijn hele leven als gruis heeft vermalen.

Chrétien Breukers

Georges Simenon, De weduwe Couderc. vertaling Pentataal, m.m.v. W. Scheltens, Atlas/Pandora, Amsterdam, 2003; ook verschenen in 1969 bij Bruna, Utrecht, in een vertaling van G.J. van Wagensveld; originele titel La veuve Couderc, Gallimard, Parijs, 1942