Het archief van Nobelprijswinnaar Gabriel García Márquez wordt binnenkort overgebracht naar het Ransom Center van de University of Texas. Het gaat om notitieboekjes, manuscripten (waaronder tien verschillende versies van zijn laatste, onvoltooide roman We’ll See Each Other in Augus), zo’n 2.000 brieven (naar onder andere Günter Grass en Graham Greene), ongeveer 40 foto-albums (met foto’s van onder meer Fidel Castro), twee typemachines en vijf computers. De collectie is gekocht van de erven van Márquez, die niet naar buiten willen brengen welke prijs ervoor betaald is.

Marquez gaf eerder in zijn leven aan dat hij op zag tegen het blootgeven van zichzelf via zijn achtergelaten geschriften. “Alsof ik in mijn onderbroek wordt betrapt.” zo beschreef hij de sensatie aan Playboy in 1983. Uit voorzorg vernietigde hij alle notities en correcties die vooraf gingen aan het verschijnen van zijn meest succesvolle boek Honderd jaar eenzaamheid (1967). Hij kocht zelfs de liefdesbrieven die hij zijn vrouw terug om ze te kunnen verbranden. Marquez overleed eerder dit jaar op 87-jarige leeftijd.

Naast schrijver was Marquez politiek actief. Als reactie op zijn kritiek op het Amerikaans imperialisme werd Marquez tot 1995 de toegang tot de Verenigde Staten ontzegt. Nu wordt hij postuum opgenomen in een instituut dat ook het werk herbergt van literaire grootheden als Ernest Hemingway, Jorge Louis Borges, James Joyce, Ian McEwan en William Faulkner. In Colombia gaan spijtige stemmen op die beklagen dat het archief van hun nationale held in het buitenland wordt ondergebracht, maar de familie geeft aan dat er vanuit eigen land geen voorstellen zijn ontvangen.