Van geheimzinnigheid en avontuur, van verte en vrijheid

Afgelopen weekend werd in de Volkskrant bekendgemaakt dat in februari 2015 De buurt van Ab Visser wordt heruitgegeven door uitgeverij Lebowski. Erg leuk dat Oscar van Gelderen cum suis zich over het oeuvre van Visser gaan ontfermen. Het zal mooie recensies regenen, want deze relatief onbekende, semi-autobiografische roman uit 1953 is zoals recensenten zeggen een pareltje en van een zeldzaamheid die in de Nederlandse literatuur moeilijk te vinden is. Ook daarbuiten: weinig boeken slagen erin om zo amusant en sfeervol te zijn als De buurt. Jan Greshoff noemde het destijds ‘rijkgeschakeerd’ en niets is minder waar.

Hoofdpersoon is Jo Rutgers, die herinneringen aan de buurt ophaalt waar hij is opgegroeid, een arbeidersbuurt, gemodelleerd naar een eilandwijk in Groningen waar Ab Visser zelf opgroeide en die niet meer bestaat, wat het boek nog bijzonderder maakt dan het al is; het beschrijft de wereld van toen, waarin de verzuilde samenleving nog aan de orde van de dag is. Bovenal gaat het over een jeugd (de roman heeft als ondertitel: ‘kroniek van jeugdherinneringen’); alle bekende facetten voor iedereen die een jeugd heeft gehad passeren de revue: de kwajongensstreken, de avonturen en bravoure, de vriendschappen, de verliefdheden. Centrale plaats van handeling is de Havenbuurt met zijn bewoners en hun eigenaardigheden.

Ab Visser beschrijft alles in geuren en kleuren alsof je naar een boeiend verteller in een huiskamer of café zit te luisteren:

Wij verlangden naar ruimte en vrijheid, naar weilanden, die bont van bloemen tot aan de horizon openlagen en waar de blinkende sloten vol geheimzinnig leven waren. Wij wilden bossen zien en de geuren ruiken, die opstegen van de warme zandgrond. Misschien waren nu de eerste wilde frambozen rijp.

Telkens weer weet Visser in zijn relaas te verrassen met scherpe observaties, zoals over een ziekelijke speelkameraad: ‘…en wij wisten niet dat de Dood bezig was hem langzaam uit te wringen als een natte spons.’ Of over twee oudere buurtbewoners:

Hij en zijn vrouw, twee nare uitgedroogde mensen, liepen met een knik in de rug, alsof zij altijd door een of ander onzichtbaar elastiek aan hun huis bevestigd bleven, waarheen zij zich ook begaven.

Over een oud-klasgenoot die als loopjongen bij een kruidenier komt te werken wordt gemeld: ‘Hij lachte altijd, ook als er niets te lachen viel, en daarom vertrouwde ik hem nooit helemaal.’ Het kijken over de schuttingen naar wat zich in de keukens afspeelt, vergelijkt Visser met het kijken in kijkkasten:

…en wat wij zagen had iets onwerkelijks. Het is alsof mensen die zich onbespied wanen, figuren uit een droomwereld zijn, of ze niet echt leven, maar automatisch zich bewegen.

Een gezicht met rimpels is een winterappel, en ga zo maar door; het maakt het boek tot een genot om te lezen.

De buurt heeft net als Kees de jongen van Theo Thijssen, waar het soms aan herinnert, de kwaliteit om warm en liefdevol te zijn zonder aan vals sentiment te lijden, misschien wel de grootste verdienste van dit boek; het sentiment is zuiver, want levensecht en oprecht. Zo wordt de liefde en eerbied voor de vader en moeder nooit klef. En de gezelligheid die het soms uitstraalt – er wordt genoeglijk gesproken over het lezen van een boek als het buiten vroeg donker is en de kachel brandt – is hartverwarmend. Deze oprechtheid en levensechtheid die het boek doorstromen, wat maakt dat het nooit ouderwets aandoet, komt ook tot uiting in de manier waarop Visser beschrijft hoe gemeen jonge jongens kunnen zijn, onder elkaar, maar vooral ten overstaan van meisjes. Knap is bovendien hoe Visser over de ontluikende seksualiteit schrijft. In één zin weet hij duidelijk te maken hoe het ervoor staat wat betreft dat thema: ‘Want wij, straatjongens, wisten van het geslachtelijke alles en tegelijkertijd niets.’ Over de meisjes Pothof wordt gezegd: ‘Zij waren geboren voor een korte, hevige wellust, en voor een lange, troosteloze ondergang.’

Een van de intrigerendste personages uit het boek is misschien wel Hans, een onberekenbare, sadistische jongen. Zijn gedrag levert een even hilarische als pijnlijke scène op met een kat in de hoofdrol.

De buurt is een roman over een verloren jeugd, over vrijheid die nooit meer terugkomt, een sensatie die Visser op weergaloze wijze weet op te roepen:

Na schooltijd – ik zal nooit meer het gevoel van vrijheid en losbandigheid, van avontuur en zwerflust zo ervaren als in die uren, nadat de school als een zaaddoos openbarstte en wij kinderen naar alle windstreken verwaaiden.

Een heerlijk boek, dat een opmaat is naar het zo nog mooiere tweede deel van de Jo Rutgers-cyclus: De vlag halfstok.

Johannes van der Sluis